Beschuldiging van "werkweigeren" (ad 5f)
Vermoedelijk is de uitspraak van de rechtbank van 15 december 1993 het
redelijke vertrekpunt voor bespreking. De rechtbank schrijft:
"In dat licht bezien komt de rechtbank tot het oordeel
dat klager onvoldoende in staat is binnen de structuur van het CPB en binnen
de bestaande gezagsverhoudingen loyaal uitvoering te geven aan opdrachten
die hem door zijn superieuren gegeven worden. Aan klager moet worden toegegeven
dat op zichzelf het leveren van kritiek, mits goed onderbouwd en zakelijk,
in een functie als de zijne niet ontoelaatbaar is. Echter, in een organisatie
als de onderhavige is leiding accepteren een essentiële voorwaarde
voor het goed functioneren van die organisatie. Daarmee strijdig is de
wijze waarop klager zich heeft opgesteld. Hij heeft - dit blijkens de vele
brieven van zijn hand en de verslagen van de vele gesprekken die met hem
zijn gevoerd - gedurende de periode waarin de problemen zijn ontstaan,
vastgehouden aan zijn eigen ideeën omtrent de wijze waarop (naar hij
meende) zijn functie zou moeten worden vervuld. De rechtbank stelt vast
dat klager de zijdens verweerder gegeven voorbeelden van werkweigering
niet zozeer ziet als werkweigering, maar meer als een zeer kritische benadering
van de wijze waarop binnen bepaalde projecten prioriteiten werden gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank mag dergelijke kritiek echter in beginsel
niet zo ver worden doorgevoerd dat daardoor bepaalde opdrachten niet meer
worden uitgevoerd, althans niet door klager. Daarbij zij verwezen naar
de brief van klager aan prof. Zalm d.d. 10 april 1990 (gedingstuk 18) [moet
14 zijn /TC]. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het ontslag
met name gebaseerd heeft op bovengenoemde punten."
Dit oordeel is doorgeleid naar de Centrale Raad van Beroep. Punten van
overweging - overigens niet definitief, want die komen van mijn raadsman
- zijn de volgende. Er zijn twee hoofdpunten, en de rest is subsidiair.
[In de navolgende nummering valt de "b" weg. Aldus "b1" -> "1"]
-
De rechtbank herhaalt slechts de suggestie van D dat er van werkweigering
sprake zou zijn, terwijl dit vooralsnog slechts een beschuldiging is. De
rechtbank pleegt noch toetsing, noch nadere studie, noch koppeling aan
normale begrippen van werkweigeren. De rechtbank gaat voorbij aan een goede
procedurele afhandeling van beschuldigingen van werkweigering.
-
De "periode waarin de problemen zijn ontstaan" heeft ook een vervolg.
Ik was behoorlijk geschrokken toen ik in april 1990 hoorde dat D aan ontslag
dacht. Vanzelfsprekend had ik in december 1989 wel voorspeld dat de dienstleiding
het niet zou accepteren dat ik in beroep ging, en dat er wel of andere
aanleiding van het een of ander zou zijn - zeker met mijn analyse t.a.v.
de enquête. Er was immers al de ervaring dat een periodiek met een
bizar argument geweigerd was. En er was niet voor niets gevraagd om vertrouwenwekkende
maatregelen ook in de sfeer van het management. Hoe dan ook, wanneer ‘het
moment daar is’, is het toch altijd anders. Gepast geschrokken heb ik bij
de directeur van een positieve grondhouding getuigd. Directeur en chef
is aangeboden voor de duur van de beroepsprocedures geen andere pretenties
dan die van een soort beleidsmedewerker te hebben, zulks conform het gestelde
in de brief van de directeur van 10 april 1990 (zie 3b).
Het verslag van de chef van 1 mei 1990 vermeldt:
"Nadat Cool van de directeur te horen heeft gekregen
dat ontslag dreigt geeft hij mij op 10 april te kennen voortaan wel de
gegeven opdrachten te willen uitvoeren met als enige motivatie dat hij
niet ontslagen wil worden. Dit biedt mijns inziens geen basis om de werkrelatie
voort te zetten."
Derhalve, het was de keuze van de chef dat hij een werkwillende
niet wilde accepteren.
Ik was zeer gemotiveerd om niet ontslagen te worden. Dat heb ik ook
bij chef en D aangevoerd. Het is niet oneervol en ongeloofwaardig, wanneer
men zeer gemotiveerd is om niet ontslagen te worden. Het hebben van een
baan en inkomen is een alleszins aanvaardbare en zeer honorabele motivatie
voor mensen om te werken.
Daarenboven is de clausule - voor de duur van de lopende beroepsprocedures
- alleszins begrijpelijk. Men mag verwachten dat iemand die beroep instelt,
dit gemotiveerd doet, en vervolgens gemotiveerd is het resultaat af te
wachten.
De afwijzing van de chef is niet redelijk.
De woorden zijn misschien zo gekozen dat het wel redelijk lijkt.
De echte gang van zaken is dat de chef in dat gesprek wilde dat ik
verklaarde dat ik in de voorgaande maanden alles verkeerd gezien en beoordeeld
had. De chef verlangde dat ik mijn beroep introk.
Subsidiair:
-
Het is evident dat de lange lijdensweg door de beroepslagen de buitenstaander
sceptisch maakt.
Hierbij zij te begrijpen dat het ontslag plaatsvond ná de bezwarencommissie.
Het ontslag is alleen behandeld in de BBV in augustus 1991 en de bodemprocedure
in oktober 1993.
-
De uitspraken van bezwarencommissie en rechter tonen een duidelijke spanning.
-
De bezwarencommissie EZ meende nog in 1990:
"5.2. De Commissie wenst hierbij nog op te merken dat
zij zich, gezien toch de vele betogen van betrokkene, niet aan de indruk
kan onttrekken dat bezwaarde enigermate moeite heeft met gezagsverhoudingen
en met het feit dat van de Dienstleiding niet kan en mag verwacht worden,
dat zij haar verantwoordelijkheden m.b.t. de door het CPB te verrichten
werkzaamheden en de daarin te stellen prioriteiten ten aan zien van hem
maar laat varen."
"8.1. Ten aanzien van de verplaatsing van betrokkene naar
een andere kamer -gelegen buiten de afdeling-, overweegt de Commissie dat
de Dienstleiding van het CPB, nu het blijkbaar een maatregel met een enigszins
disciplinair karakter betreft, meer zorgvuldigheid had moeten en kunnen
betrachten. [ (233) / TC] De Commissie heeft met name
toch de indruk gekregen, dat e.e.a. nogal rauwelijks heeft plaatsgevonden,
terwijl toch als algemeen rechtsbeginsel aanvaard is dat (ook) een (deels)
disciplinaire maatregel niet genomen kan worden dan nadat op behoorlijke
wijze hoor en wederhoor aan betrokkene is geboden."
"8.2. Nu enerzijds volgens de Dienstleiding sprake is
van ruimtegebrek, hetgeen ook door betrokkene niet is bestreden [ (234)
/TC] en anderzijds de indruk gewekt is bij de Commissie dat betrokkene,
gelet op het karakter van zijn werkzaamheden, in feite niet ontevreden
is met die andere kamer,[ (235) /TC] acht de Commissie
de nadelen voor betrokkene zo klein, dat het gebrek aan zorgvuldigheid
in deze voor gedekt verklaard kan worden. Derhalve oordeelt de Commissie
ook dit bezwaar ongegrond."
-
De rechtbank schrijft:
"Wat er ook zij van het feit dat verweerder daarmee [met
de verplaatsing / TC] in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement
de pouvoir, staan blijft dat de situatie zich zodanig ontwikkeld heeft
dat klager niet meer op zijn afdeling te handhaven viel."
Het verschil is, ook qua toon, opvallend. De commissie spreekt over
"indruk" en "enigermate". De commissie geeft beide partijen een tik op
de vingers, en sluit niet uit dat het daarmee goed zou kunnen komen. De
rechtbank tikt D harder, maar beloont D daarna door mij de woestijn in
te sturen.
Mogelijke verklaringen zijn:
-
De rechtbank heeft ook een ontslag voorliggen.
De vraag is echter of ik op de kamer apart slecht gefunctioneerd heb.
-
Denkbaar is dat de commissie de beschuldiging van "werkweigeren" niet serieus
getoetst heeft, en de rechtbank wel. Hierbij:
-
Op de zitting voor de BBV gaf de rechter als eerste reactie op het feit
dat de chef boos uit een werkoverleg wegliep, dat dit van mijn kant geen
werkweigering was. Daarop neeg Den Hartog het hoofd en mompelde "ja". Het
is niet te begrijpen wat de rechtbank er nu van maakt. Het is overigens
ook niet te begrijpen dat zo’n belangrijke erkenning niet in het verslag
van de BBV zitting is terug te vinden is.
-
Bij de BBV was al sprake van de mogelijkheid van ‘comparatie’ - ontslag
op onverenigbaarheid van karakters e.d. - wanneer ik mijn beroep maar inslikte
en vrijwillig vertrok. Wanneer D werkweigeren meende te kunnen bewijzen,
dan had ze denkelijk geen reden gehad zo’n aanbod te doen.
-
Het schijnt tot de discretie van de rechtbank te behoren, dat men iets
toetst waarvoor geen expliciet besluit bestaat. De rechtbank spreekt hierboven
een oordeel uit over het blijven liggen van opdrachten, terwijl er geen
concreet directiebesluit terzake ligt. De vraag die dan ontstaat is in
hoeverre zo’n discretionaire toetsing zorgvuldig is. Wanneer ik niet weet
waartegen ik mij moet verdedigen - en mij juist verdedig door te zeggen
dat D een beschuldiging niet onderbouwd heeft - dan kan de rechtbank toch
niet zorgvuldig menen die eventuele punten van verdediging reeds gehoord
te hebben.
-
Evenwel, boven staat de teleurstellende uitspraak van de rechtbank. Hier
kunnen slechts de overwegingen voor de stap richting CRvB gegeven worden.
-
De rechtbank spreekt over voorbeelden van werkweigering terwijl
maar een - unieke - beschuldiging van werkweigering bekend is, en,
schriftelijk pas zeer laat en nooit in concreto (per besluit).
Indien er meer voorbeelden van werkweigeren zijn, waarom heeft D mij
dan niet reeds eerder uit de kamer geplaatst ? Bijv. in oktober 1989 toen
ik mijn tweede periodiek wel kreeg en de chef andermaal twee voorstelde
? Hoe is een maniakale werkweigeraar ooit boven het referentiepad gekomen
? Het is bijna niet te geloven dat de rechtbank, die weet met welke regelingen
het begrip werkweigeren omkleedt is, hier zo te werk gaat.
-
Er is nimmer een adequate gelegenheid is geweest om me te kunnen verdedigen.
-
D heeft nooit een besluit terzake genomen.
-
Er moet een besluit bestaan. (Dat schrijven beroepsprocedures voor.)
-
Het besluit tot verplaatsen is zonder grond gegeven, en is in december
1993 vernietigd.
-
Per 16 juni 1994 pleegt D, dan wel EZ, een kennelijke weigering
een besluit te geven waarom verplaatsing uit de afdeling nodig was.
-
Er is (dus) nog steeds geen besluit en nog steeds geen mogelijkheid van
verdediging.
-
De ontslagbrief van zomer 1991 is het eerste moment dat de beschuldiging
van werkweigering naar mij toe officieel vastgelegd werd - d.w.z.
door D geuit (doch vooralsnog niet onderbouwd). Dus:
-
het ontslag is het besluit,
-
de toelichtende brief noemt als argument (zgn. ‘onderbouwing’ van
het besluit tot ontslag):
"U weigert zelfs - al dan niet expliciet - opdrachten
uit te voeren."
Dit is derhalve een beschuldiging.
Er is nimmer concreet aangegeven, middels een besluit, welke gebeurtenis
D zo opvat.
-
De beschuldiging is steeds vaag gehouden.
-
Het vermoedelijke incident vond plaats meen ik op 16 maart 1990 (zij het,
dat D daar nog een besluit over moet nemen).
-
Op 6 april 1990 is een functioneringsgesprek gehouden. Namelijk, in het
vorige gesprek van 17 oktober 1989 was afgesproken ook tussentijds zo met
elkaar te spreken. (236) I.v.m. de situatie zijn HAC
en personeelsfunctionaris ook uitgenodigd.
-
In dat gesprek concludeerde de chef dat de situatie z.i. "onwerkzaam"
was. Er was geen beschuldiging van "werkweigering".
-
Ik kreeg schriftelijke beschuldigingen van personeelsfunctionaris en chef
t.a.v. "werkweigeren" pas laat onder ogen. Er is een memo van de personeelsfunctionaris
aan EZ van april 1990 met een beschuldiging van werkweigeren ‘ontleend’
aan dit functioneringsgesprek, welk schrijven in strijd is met de inhoud
van dat functioneringsgesprek, met procedures rondom functioneringsgesprekken
en met gangbare begrippen van werkweigeren. Er is een verklaring van de
chef ten behoeve van D, van 1 mei 1990, toen ik al buiten de afdeling was
geplaatst. Deze stukken kreeg ik pas te zien bij de hoorzitting van de
bezwarencommissie in najaar 1990. Dat was de eerste keer dat ik de beschuldiging
van werkweigering op schrift zag. (Maar niet als directiebesluit.)
-
Tegen een mondelinge beschuldiging (dat een onwerkzame situatie aan mij
te wijten was) heb ik mij op 10 april 1990 in een gesprek met de directeur
effectief verdedigd. D heeft op dat moment dan ook niets officieel gemaakt.
Dit had tot gevolg dat ik mij er ook niet officieel tegen kon verdedigen.
Op 18 april 1990 verplaatste D mij naar een andere kamer en buiten het
normale werk. De, een maand later, op 18 mei 1990 verschafte officiële
reden was een neutraal artikel van het ambtenarenrecht, 58.1 ARAR, welk
artikel een dienstleiding een grote mate van vrijheid van handelen geeft.
Ik kon mij daar dan ook niet inhoudelijk tegen verweren. De rechtbank heeft
deze gang van zaken vernietigd als zijnde machtsmisbruik, omdat, waar D
kennelijke overwegingen had, zij ook die grond had moeten verwoorden. Pas
dan zou er sprake zijn geweest van een correcte gang van zaken.
-
Een gevolg van de hele gang van zaken is dat de aantijging van "werkweigeren"
nooit correct behandeld is. Mij is nog nooit enig concreet geval van werkweigering
officieel ten laste gelegd. Zo’n beschuldiging zou bovendien onjuist zijn.
-
De ontslagbrief gebruikt de frase "al dan niet expliciet". Dit zou kunnen
inhouden dat er alleen impliciete werkweigering voorkomt, wat dat ook moge
zijn. Mogelijk ook is bedoeld dat sowieso werkweigering optreedt. Dit is
toch wat vaag. Waarom niet gewoon een artikel uit het ARAR ?
-
Het verweerschrift van de minister van EZ van 20 december 1991 schrijft:
"In de stukken heeft klager geen voorbeelden
van expliciete werkweigering kunnen vinden. (...) Een voorbeeld van expliciete
werkweigering is genoemd op blz. 3 van de notitie [van de chef / TC] van
1 mei 1990 (3): tot drie maal toe heeft klager geweigerd uitvoering te
geven aan de opdracht de resultaten van het invoerprijzenprogramma op plausibiliteit
te beoordelen."
Ik kan notities van mijn chef aan D die mij een half jaar na dato
onder ogen komen niet beschouwen als directiebesluiten. Aangehaald verweerschrift
kan trouwens ook niet beschouwd worden als het (verlate) officiële
besluit van de minister van EZ terzake.
-
Behoorlijk is anders. Immers:
-
D heeft in april 1990 nagelaten de chef duidelijk te maken dat, waar hij
na dato over "werkweigeren" is gaan spreken, in feite niet
van werkweigeren sprake was. Op deze wijze belemmerde D een regeling van
de situatie in de afdeling. De tekst die de chef op 1 mei 1990 schreef,
is doorgelaten en naar de beroepscommissies gestuurd, met grote schade
voor mijn positie t.a.v. de FPB en bevordering.
-
De beschuldiging heeft ruim een jaar boven de markt gehangen, voordat hij
genoemd werd in de ontslagbrief, en is in 1994 nog steeds niet onderbouwd
met een besluit.
-
Het vermoedelijke incident is dit (nog wel door D te besluiten).
-
In maart 1990 verkeerde ik in de bekende situatie dat er erg veel verschillende
zaken gedaan moesten worden die ‘liefst gisteren af’ moesten zijn. Melding
is reeds gemaakt van de nogal ambitieus geplande lange termijn studie.
Extra was dat de HAC had gevraagd de kapitaalkostennotitie, die een
jaar in de la had gelegen, af te maken. (237) Op z'n
minst is er sprake van conflicterende opdrachten van chef en HAC. Bovendien
bestond er een directiebesluit dat het verzoek van de HAC gewicht gaf (zie
hieronder).
De chef kwam met een onverwacht nieuw verzoek. World-Scan werkte nog
niet (zoals wel gepland was), maar de afd. Lange Termijn had zelf cijfers
verzonnen, en deze aangeleverd aan het Invoer Prijzen Programma (IPP) van
de afd. BC, en het leek de chef een goed idee mij te vragen de uitkomsten
op plausibiliteit te toetsen. Hij gaf geen redenen voor een eventuele urgentie,
deed een beroep op mijn timmermansoog, en meende dat het in een half uurtje
gedaan kon worden. Ik lichtte hem in dat dit voor mij niet zo doenlijk
was, dat controle op de hem voorgestelde wijze inefficiënt zou zijn,
dat het beter was te denken aan een meer systematische toets wanneer er
meer gegevens waren, bijv. wanneer World-Scan wel zou werken (wat toch
beloofd was), en dat zijn verzoek zo onderaan de rol terecht kwam. In de
loop van een paar weken gaf de chef een paar maal aan dat controle zijns
inziens toch wel urgent werd, en hij noemde de datum van een interne vergadering
op 19 maart 1990 waarop hij graag wilde vertellen dat er voortgang had
plaatsgevonden. (238)
Het woord ‘voortgang’ kan natuurlijk niet als een argument beschouwd
worden wanneer het om windowdressing gaat met inefficiënte bezigheden
ten koste van andere opdrachten waarvoor mij de verantwoordelijkheid is
gegeven en waarvoor echte voortgang van belang is. De chef gaf niet aan
wat kon blijven liggen, en meende dat de taak er wel bijkon.
In werkoverleg over de kwestie op de vrijdagochtend van 16 maart 1990
heb ik melding gemaakt van wijzigende en conflicterende opdrachten. (239)
Ik heb genoemde inhoudelijke en redelijke argumenten herhaald of althans
gepoogd te herhalen. De chef is boos uit dit gesprek weggelopen. Hij heeft
die dag verder niet de gelegenheid genomen om te bepalen wat zijns inziens
die dag urgent was en coûte que coûte gedaan moest worden.
-
Het gaat niet aan, dat de rechtbank een situatie van conflicterende opdrachten
voorstelt als eigenmachtig optreden. Dat opdrachten blijven liggen, is
geen argument wanneer de opdrachten tegenstrijdig zijn.
Dat de opdrachten tegenstrijdig waren, is m.i. evident. Je kunt niet
en schrijven en praten en uitdraaien controleren.
D kan geen beroep doen op middelen die er niet zijn.
Bovendien is de taak niet ‘blijven liggen’. Een medewerker van de afd.
Lange Termijn heeft de uitdraai uiteindelijk zelf - en evenzeer morrend
- ‘gecontroleerd’. De kwestie is derhalve een normale managementszaak van
schaarse middelen en conflicterende doelstellingen. Het management heeft
hier even gefaald.
-
Ik heb niet voor niets om vertrouwenwekkende maatregelen in de sfeer van
het management gevraagd. Er bestond een situatie van beroep, waarin evident
ook naar de situatie in de afdeling gekeken zou moeten worden, en waarin
evident de chef het daarmee moeilijk zou kunnen hebben. In 1989 kende Nederland
nog de cultuur dat bij managementsproblemen iemand naar de ziektewet werd
verwezen. Ik doe daar niet aan mee. Het betreffend incident bewijst slechts
dat ik gelijk had bij wat ik omtrent de taakomschrijving gesteld heb. Ik
heb D naar behoren en in voldoende mate op de hoogte gesteld. Het gaat
niet aan mij de aantoonbare gevolgen van mismanagement te verwijten, zeker
niet wanneer het management zich van de werkelijke gang van zaken bewust
is. (Dat laatste blijke wat mij betreft uit het feit dat de beschuldiging
van werkweigeren of iets anders op dat moment niet officieel gemaakt is.)
-
Denkelijk laat het punt zich ook zo beschrijven. De chef maakte er een
soort principekwestie van. Dat mocht en mag. De chef heeft evenwel geen
gebruik gemaakt van het goede instrument daartoe, de schriftelijke dienstopdracht.
Bij zo’n opdracht had de mogelijkheid van beroep bestaan - wat geen
opschortende werking heeft. Dan hadden de argumenten aan anderen voorgelegd
kunnen worden. Dan had in net hoor en wederhoor getoond kunnen worden dat
de kwestie onredelijk is, en dat hier geweld gedaan werd aan de wetenschappelijke
omgangsvormen.
Het ontbreken - nalaten - van zo’n schriftelijk dientsbevel is m.i.
de reden waarom D de beschuldiging van werkweigeren op dat moment niet
officieel gemaakt heeft, waarom men ook tot ‘comparitie’ bereid was, en
waarom de beschuldiging nog steeds niet onderbouwd is.
-
Zelfs vanuit de eventuele optiek van een beleidsmedewerker is er niets
verkeerds gedaan. De functie is evenwel een wetenschappelijke, en het is
alleen correct wanneer beroep daarop gebaseerd is. (240)
Enige zelfstandigheid en discretie hoort bij de functie. De werkzaamheden
betroffen projecten als Athena en de lange termijn studie die over meer
afdelingen verspreid waren. Het is niet redelijk het werk te laten bepalen
door welke collega of superieur het meest boos wordt. Ik meen dat ik hier
uitstekend functioneer.
-
Boosheid kan allerlei oorzaken hebben.
De kapitaalkostennotitie beschrijft voor de prijsvorming een andere
aanpak dan welke de chef prefereerde.
De kwestie van de prijsvorming is ook anno 1994 nog een belangrijke
kwestie. Het Athena model verschilt op dit punt van het macro-model FK
(althans in 1990 (241)). Met name bij rentestijging
vertonen de modellen andere prijsontwikkelingen. Echter, de afspraak voor
de Athena-projectgroep, en het directiebesluit, was te streven naar consistentie.
Er waren op dit punt geen empirische gegevens waarom van FK afgeweken zou
moeten worden. Er is nog wel een "optie" in Athena opgenomen voor wanneer
gelijkheid "essentieel" is. Het gebruik van de extra conditie van "essentieel"
is m.i. in strijd met het directiebesluit tot consistentie.
De "optie" leidt per project tot discussie over de vraag of vergelijkbaarheid
"esssentieel" is, en geeft snel aanleiding tot onduidelijkheid bij publicaties.
De kapitaalkostennotitie is de facto zolang opgehouden dat er
geen effect is geweest op de Athena-publicatie. Ik heb D gevraagd te toetsen
of de persoonlijke preferentie van de chef t.a.v. de modelversie geen oneigenlijke
rol heeft gespeeld. Gaarne zag ik verduidelijkt of de prioriteiten van
de chef sporen met het expliciete directiebesluit dat consistentie van
FK en Athena prioriteit had. Gaarne zag ik aangegeven wat de verhouding
is van het belang van dat "half uurtje" t.a.v. het IPP versus de consistente
beschrijving van de miljarden stromen gemoeid met de prijsontwikkelingen
in de Nederlandse economie - welke beschrijving nu nog steeds relevant
is. Dit verzoek tot verduidelijking doe ik natuurlijk alleen in de veronderstelling
dat het werkoverleg tussen wetenschappelijk medewerker en afdelingshoofd
gebaseerd is op argumenten.
De vooralsnog hiërarchische stellingname van D (zie 3b), alles
goed te keuren wat een chef besluit, lijkt hier tot problemen te voeren.
Wat heeft de organisatie nog aan directiebesluiten wanneer de chef de prioriteiten
bepaalt ? D heeft nog geen toelichting verschaft (anders dan genoemd onder
3b).
-
Resumerend. Een incident als dit zou zich denkelijk goed door de rechter
laten toetsen (indien D daartoe aanleiding geeft). Maar dan moet er wel
due process zijn, en is nodig dat D zich aan de regels houdt en
besluiten ter zake neemt. Vervolgens moet de rechter niet ‘twee kanten’
horen, maar ook mensen die geen partij zijn en die zich iets van de werksituatie
op het bureau kunnen voorstellen.
-
De minister geeft het argument ‘Uiteindelijk bleef er geen andere mogelijkheid’.
Dat is niet zomaar vol te houden. Maatregelen t.a.v. chef en HAC waren
ook mogelijk. Denkbaar moet D eerst wel een besluit nemen en hoor en wederhoor
plegen, voordat het tot zo’n maatregel komt. Het is de vraag of de chef
zijn keuze om de situatie onwerkzaam te noemen, niet herzien zou hebben,
wanneer D de correcte consequenties van zo’n keuze had aangegeven.
-
Bij werkweigering is een gangbare reactie een disciplinaire straf, en niet
ontslag.
D is alleszins bekend met mogelijkheden van disciplinair straffen.
Bijv. was er een medewerker, van een andere afdeling van het bureau, die
leuk dacht te zijn, de telefoniste opbelde, en zonder zijn naam te geven
een bommelding deed. Hij meende, in zijn verdediging, dat de telefoniste
zijn stem wel zou herkennen. Dat deed de telefoniste op het moment zelve
helaas niet, en kort daarop was een aantal mensen in rep en roer. De zaak
is bijgelegd en de betrokken medewerker is disciplinair gestraft. Het punt
is, derhalve, dat D wel degelijk het verschijnsel van disciplinair straffen
kent. D had dan ook een procedure tot een disciplinaire straf moeten opstarten
- waartegen ik me, zoals de bommelder - had kunnen verdedigen.
Het is niet te volgen dat de directeur werkweigeren zou constateren
en geen disciplinaire maatregel neemt. De directeur heeft mij uit de afdeling
geplaatst, maar - officieel - niet op grond van werkweigeren waartegen
ik me dan had kunnen verweren, maar op een andere grond. Dit is zoals gezegd
door de rechter vernietigd.
Het ontslag is ook eervol en op grond van ongeschiktheid. Dat lijkt
me ook een andere situatie dan "werkweigeren".
-
Juridisch taalgebruik is moeizaam.
-
De rechtbank verwijst naar "mijn brief van 10 april 1990" aan de directeur.
Daarin verhelder ik de gebeurtenissen, maar, toch niet zodanig dat ik zou
erkennen dat ik werk zou hebben geweigerd. (242)
-
De rechtbank spreekt over "de vele brieven van zijn hand en de verslagen
van de vele gesprekken die met hem zijn gevoerd - gedurende de periode
waarin de problemen zijn ontstaan".
-
Het probleem is ontstaan begin december 1989 toen D een tweede periodiek
onthield onder verwijzing - door de chef - naar de inhoud van een interne
notitie van 23 november 1989.
Voor die periode bestaan er nauwelijks brieven en verslagen.
-
De rechtbank schijnt vervolgens de nadruk op het "vele" te leggen, alsof
het aantal de inhoud kan vervangen.
-
De vele brieven in de navolgende periode zijn geschreven in de context
van een wetenschappelijk verantwoorde analyse t.a.v. de mogelijkheid van
een parlementaire enquête. Zij hebben D een eerlijke kans geboden
om vertrouwenwekkende maatregelen te nemen en iets te doen aan het (eigen)
management. De rechtbank mag er niet aan voorbijgaan dat dit een reële
verklaring is, en kan niet stellen dat alleen een andere verklaring bestaat.
Deze brieven kunnen moeilijk in mijn nadeel worden gehouden.
-
De "vele gesprekken" zijn gevoerd in een situatie van beroep. De rechtbank
mag worden geacht het onderscheid te zien tussen het doen van beroep
en het door de werkgever voeren van disciplinerende gesprekken.
Vervolgens ben ik op een aantal punten in het beroep gelijk gesteld: (a)
dat een bevordering aan de orde was, (b) dat de verplaatsing rauwelijks
(commissie) en niet terecht was (althans vernietigd door de rechter), en
(c) dat publiceren van een artikel op naam van de auteur wel ontvankelijk
is. Het is lastig praten geweest met mensen die in het beste geval overtuigd
waren van het eigen gelijk.
-
De rechtbank stelt dat kritiek "toelaatbaar" is. In de wetenschap: daar
gaat het om. Vanzelfsprekend netjes en voorkomend.
-
De rechtbank stelt dat ik mezelf als "zeer kritisch" beschreven zou hebben.
Dat is weliswaar correct maar in de formulering van de rechtbank weer te
ongenuanceerd. Mijn oordeel is evenwichtig en mijn opstelling lijkt me
hoogst fatsoenlijk. Een aanwijzing moge zijn, dat ik in een andere betrekking
al in schaal 12 heb gefunctioneerd. In de onderhavige casus ligt het probleem
bij D. De schaal 12 context is niet iets om je op blind te staren. Het
voert te ver om in te gaan op hoe deze affaire dwars heeft gezeten bij
sollicitaties naar gewichtiger functies die ik m.i. uitstekend zou vervullen.
-
Het gaat niet om mijn mening ("naar hij meende") maar om wat wetenschappelijk
gangbaar is. De rechtbank heeft de situatie overigens niet door (externe)
collega’s laten toetsen - en het is vermoedelijk dan ook heel eerlijk wanneer
ze zegt dat ze ook alleen maar mijn mening kent.
-
Ik blijk geen wachtgeld te krijgen.
D en EZ hebben daarop aangestuurd (in strijd met het aanbod uit 1990,
zie 4b).
-
De vernedering wachtgeld te moeten aanvragen heb ik op 5 augustus 1991
ondergaan. Ik kijk terug op 3 jaar wachten op wachtgeld. Een besluit van
BiZa is eerst opgehouden door EZ. In oktober-december 1991 heb ik geleefd
van vacantiegeld en een voorschot. De directeur POI/EZ schreef, pas op
12 november 1991:
"Hij weigerde echter zich te voegen in de door
het Centraal Planbureau (en overigens ook met hem besproken) taakopdracht.
[sic/TC] Dat hij daarnaast heeft getracht zich tot de Minister persoonlijk
te wensen om te pleiten voor een parlementaire enquête naar het Bureau,
laat ik in dit verband buiten beschouwing."
De bewering dat ik zou weigeren mij te voegen is in strijd met de verklaring
van de chef (b2) die de directeur POI/EZ onder ogen gehad moet hebben.
EZ geeft vervolgens een "chronologisch overzicht" dat me helemaal zwart
maakt. BiZa verleende daarop geen wachtgeld.
Ik bleek aangewezen op een RWW die minder is dan mijn vast lasten,
en ik kreeg een strafkorting omdat ik mijn ontslag zelf veroorzaakt zou
hebben.
Ik zag me genoodzaakt tot een additionele beroepsprocedure tegen de
misleidende informatie die D en EZ aan BiZa hebben verstrekt. E.e.a. is
lastig omdat er geen directiebesluit bestaat, alleen een beschuldiging.
Deze zaak heeft zelfs nog niet eens voor de rechter gediend.
De zaak was eerst afhankelijk van het loskomen van het verslag van
de BBV, hetgeen door een reorganisatie van de rechtbank anderhalf jaar
heeft stilgelegen. Daarna heeft de zaak gewoon bij BiZa stilgelegen. Pas
in december 1993 kreeg mijn advocaat het besluit van BiZa, waartegen beroep
kon worden ingesteld. BiZa gaf op 30 juni 1994 een reactie op dit beroepschrift,
en het is onvoorspelbaar hoe lang het duurt voordat de rechter de zaak
in behandeling neemt.
-
Vanzelfsprekend heb ik al vanaf begin 1990 gekeken naar andere banen. Iets
vinden was toen al moeilijk. Na 1991, met de breuk in mijn cv en het ontbreken
van een positieve referentie (op directieniveau), is het schier onmogelijk.
(Zie punt 4a hierboven.) Mijn kwaliteiten zijn toch zodanig dat ik een
drietal tijdelijke functies heb kunnen krijgen om in het levensonderhoud
te voorzien, helaas niet op het terrein van de staathuishoudkunde. Momenteel
echter ben ik alweer vanaf januari werkzoekend zonder baan, weer teruggevallen
op de RWW onder het niveau van de vaste lasten. Deze RWW wordt eventueel
op een overwaarde van het eigen huis verhaald. Dat ik eigen huis en haard
zou moeten verlaten, zou ik toch wel als een grens ervaren.
-
Een mogelijkheid was, met behoud van uitkering te gaan promoveren op mijn
onderzoek van de laatste jaren, en zo ook te voldoen aan de tegenwoordige
eis voor universitair docent. Mijn beoogd promotor heeft te dien einde
in najaar 1991 een verklaring voor BiZa opgesteld. De onwaarachtige opstelling
van D en EZ t.a.v. de ontslaggrond en het wachtgeld blokkeerde die weg.
(243)
233 De minister schrijft
in zijn contramemorie: "Met de commissie ben ik het eens dat deze ordemaatregel
met meer overleg gepaard had kunnen gaan." De commissie zegt ook moeten,
geachte minister.
234 Door mijn verplaatsing
was een extra kamer nodig. De redenering van de commissie is niet te volgen.
235 Ik heb me ook tijdens
de zitting loyaal opgesteld. Bovendien, het geringste onvertogen woord
zal uitgelegd worden als teken dat (van mijn kant) de verhoudingen verstoord
zijn. Het is evenwel niet te begrijpen dat de commissie het feit dat ik
beroep instel niet opvat als ... beroep. Misschien ook als signaal, hoe
subtiel ook, dat er zekere gedachten bestaan die in de richting van ontevredenheid
uitgaan. De commissie schijnt te hebben gedacht dat er alleen een ander
kamertje was, en geen verandering was in rechtspositie, soort werk, werkverhoudingen,
hoe collega’s tegen je aankijken, carrière-perspectief, overlast
zoals het bezwaar bij de commissie instellen (en hoe chefs daar tegenaan
kijken), en dergelijke.
236 Er was sprake van
een bevorderingsjaar terwijl gebleken was dat chef en ik (en de afdeling)
verschillend tegen de afdelingssituatie aankeken (zie bijv. punt 5c hierboven).
237 Cool, "Kapitaalkosten
in de prijzen van Athena ?" CPB Interne notitie 90/III/6, 28 maart 1990
238 Waar de advocaat van
EZ stelt dat ‘tot driemaal toe geweigerd’ is, is dit incorrect, omdat een
deadline voor iets dat een half uurtje zou duren betekent dat uitstel tot
de laatste dag mogelijk is.
239 Toen de genoemde datum
naderbij kwam, kreeg ik ook een onverwacht en dringend verzoek van collega
dr. Huizinga om uitvoeriger iets door te spreken. Wij hebben gezamelijk
expliciet toestemming van de chef gevraagd en gekregen, in aanwezigheid
van de senior collega van de afdeling. Wat mij betreft wijzigde de chef
zijn eigen prioriteiten weer. Formeel gesteld: waar de chef mij de vrijheid
heeft gelaten om zelf te bepalen wat kon blijven liggen t.b.v. de door
hem gevraagde activiteit, heb ik datgene gekozen wat nu is afgedekt met
zijn gewijzigde prioriteit en toestemming t.a.v. dit gesprek met Huizinga.
240 Hoezeer de rechtbank
zich daaraan ook stoort. Zie de sectie "Status CPB".
241 Athena, CPB monografie
30, juni 1990. Relevante passages zijn p60-62, p87-92.
242 Overigens verwijst
men naar de verkeerde brief van 10 april. BBV 18 leest ten onrechte als
een brief, omdat het woordje "concept" driemaal is verdwenen. Het kan zijn
dat potlood onder een copieerapparaat verdwenen is. Bij de bezwarencommissie
staan de woordjes er nog wel, bij de BBV niet meer, zodat er wel verschillende
copieerapparaten gebruikt zijn. De reden van verdwijning is nog te onderzoeken.
243 Wie denkt dat van
1991-1994 voldoende tijd heeft bestaan de analyse voor anderen nader uit
te werken en te publiceren, heeft hier een antwoord. Een opgejaagd bestaan
en mankerende faciliteiten.
Verder
Terug Bezwaar
Begin van de brief
Begin van het boek
Afkortingen