Publicatie van een artikel (ad 3c)
Het oordeel van de ambtenarenrechter (AR) wordt in stappen besproken:
AR1: "Verweerder heeft bij dit besluit klagers bezwaar
tegen de weigering van de dienstleiding van het CPB om tot publicatie van
een artikel over te gaan, niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager niet
rechtstreeks in zijn belang getroffen zou zijn. De rechtbank kan verweerders
oordeel echter niet tot het hare maken.
Ze stelt vast dat klager aan de Dienstleiding van het
CPB verzocht heeft om het bewuste artikel als een CPB-publicatie uit te
brengen (gedingstuk 32). Voorts blijkt uit het functie-informatieformulier
van klager, dit in combinatie met de taakomschrijvin van 29 januari 1990,
dat tot klagers taak behoort het concipiëren en schrijven van teksten
ten behoeve van officiële publicaties, nota's, working papers, etc.
Tegen deze achtergrond bezien moet naar het oordeel van
de rechtbank van de weigering van verweerder een bepaald artikel van klager
als CPB-publicatie uit te brengen, gezegd worden dat die klager rechtstreeks
in zijn belang als ambtenaar treft. Klagers beroep is derhalve in zoverre
gegrond. Het onderhavige besluit dient nietig te worden verklaard."
p1. Ik baseer het bezwaar ten aanzien
van D met name op de onderhavige breidel in 1990. (244)
[In de volgende nummering valt het voorvoegsel "p" weg.
Dus "p2" -> "2".]
Subsidiair:
-
Het (vernietigde) besluit betreft dus de onontvankelijkheid.
-
Men realisere zich dat de be bezwarencommissie van EZ dus
werkelijk van mening was dat mijn bezwaar niet ontvankelijk was. Het hele
motief om een publicatiereeks op naam van de auteur te hebben, het hele
concept wetenschap, is de commissie ontgaan.
-
Dit geldt ook D, die n.a.v. de uitspraak van de commissie
en het besluit van de minister beweerde 'op alle fronten in het geljk te
zijn gesteld' (zie ook onder).
-
Prof. dr. J.E. Andriessen, minister van EZ, cq. zijn vertegenwoordiger,
moet op de hoogte zijn geweest van het FIF, van het begrip wetenschpp,
en van de rol van publicaties in de wetenschap, met name ook van publicaties
van het eigen instituut. We hebben de paus & Galileï gehad, de
boekverbrandingen in Nazi-Duitsland, etcetera, etcetera. Een Nederlands
minister anno 1991, en zijn staf, moet genoegzaam bekend zijn met de positie
van het (wetenschappelijk) geschreven woord. En toch.
-
Zo'n opmerking geldt helaas ook de DC (245)
en de APV (246) van 1991, zij het, dat de verantwoordelijkheid
hier minder formeel en meer beroepsethisch is.
-
Het onontvankelijk verklaren van het verzoek tot de publicatiegang
is breidel van de wetenschap. (247)
De minister kan zich eventueel beroepen op het feit dat
hij 'slechts' het advies van de adviescommissie heeft opgevolgd. Het gaat
niet aan, hier de eigen verantwoordelijkheid af te wijzen. Een advies is
een advies en geen voorschrift. Er is de zelfstandige beslissingsverantwoordelijkheid.
Bij zeer dujidelijke argumenten volgt men een advies niet op. De onderhavige
kwestie is duidelijker dan duidelijk. Bovendien is de minister in een persoonlijke
coreespondentie op de hoogte gesteld (en heeft de minister dienaangaande
ook persoonlijk gereageerd).
-
Verzocht is om een normale publicatiegang: interne notitie,
bespreking, en vervolgens, na eventuele verbeteringen , publicatie. De
weigering tot behandeling betrof derhalve dit geheel.
Daadwerkelijk heeft D in juni ook de interne notitie
geweigerd. Na de zitting voor de bezwarencommissie, stond D in december
1990 alsnog zo'n verschijning toe (248)
Voor het te publiceren CPB onderzoeksmemorandum acht
ik de discussiefase op het bureau - voor belangstellenden - wezenlijk.
Bespreking met collega's werd evenwel niet toegestaan, zelfs niet in de
pauze voor ECOZOEK (zie punt p12 onder).
Het is niet goed te begrijpen waarom de interne notitie
niet eerder kon, waarom ook na uiteindelijke interne verspreiding de interne
bespreking werd tegengehouden, en waarom oook na uiteindelijke interne
verspreiding de interne bespreking werd tegengehouden, en waarom, juist
ook wanneer D oneingenlijke argumenten gebruikt, er geen van D onafhankelijke
redactie gevormd wordt. Het beroep geldt deze hele gang van zaken. De rechtbank
gaat voorbij aan het feitelijke besluit en het feitelijke beroep daartegen,
betreffende de gehele publicatiegang.
-
Op het moment van het verzoek was ik uit de afdeling geplaatst
met de taak "lezen en schrijven". Verwijzing door de rechter naar de eerdere
taakomschrijving is dan niet correct. De tegenstelling is des te groter.
-
Ik ben niet alleen getroffen in mijn belang als ambtenaar,
maar ook in mijn belang als wetenschappelijk medewerker.
Kennis van geleverd werk is voor vakgenoten van belang.
Ik heb een moeilijke tijd omdat vakgenoten mijn werk nauwelijks kennen,
en doordat vakgenoten de onderdelen die ze tegenkomen niet kunnen relateren
aan een opgebouwde reputatie. Ik heb te vaak een publiek dat bij voorbaat
denkt het beter te weten, in plaats van een publiek dat me met normaal
respect behandelt en dat gewoon zonder zeuren zijn best doet me te volgen.
Doordat D mijn werk van publicatie uitsluit, kan D langer voor de buitenwacht
beweren dat ik "ongeschikt" ben. Vanzelfsprekend kunnen andere wetenschappers
in de tussentijd verwante en gelijke zaken herontdekken en wel publiceren,
en dan lijkt mijn werk minder relevant (en kan weer gedaan worden alsof
ik "ongeschikt" was).
-
Het betrof een paper dat - in hoofdlijn - reeds op een congres
gepresenteerd was, en daar een enthousiaste reactie had gekregen van prof.
Meidner (in een ILO publicatie omschreven als een van de twee grondleggers
van het 'Zweedse systeem'). Voorzitter van de sessie was prof. Adriaanses
van de WRR, en deze kan dit getuigen. De analyse vormt de kern van mijn
beoogd proefschrift. De latere interne notitie versie van het paper is
gepresenteerd op de onderzoeksdag van economen ECOZOEK, besproken in een
gastcollege aan twee (andere) universiteiten, en gepubliceerd in mijn boek
van 1992. Dat D soms naar kwaliteitsnormen verwijst, lijkt ook hierom niet
geloofwaardig.
-
PM. Sommige mensen hebben moeite zich een wetenschappelijke
gang van zaken voor te stellen. Daartoe de volgende toelichting. De huidige
gang van zaken levert enkele suggesties op hoe het beter kan.
-
Een van D onafhankelijke reactie.
-
Het is geen onredelijke regel, dat wanneer een redactie zich
niet aan de correcte publicatiegang houdt, zij zonder meer tot publicatie
moet overgaan. Een dergelijke regel blijkt nodig om misbruik onaantrekkelijk
te maken.
-
Op dezelfde wijze is een regel gewenst t.a.v. misbruik van
de inhoudelijke toetsing. Indien de redactie een artikel de publicatiegang
correct laat doorlopen en 'gemotiveerd' publicatie afwijst (bijv. 'dit
artikel heeft niet het vereiste niveau' of 'dit artikel bevat geen cijfers'),
dan zou men toch tot publicatie gehouden zijn, indien een andere wetenschappelijke
instelling, dan wel redactie, wel tot publicatie bereid is (zonder dit
daadwerkelijk te hoeven doen). Het is voor medewerkers gewenst dat zij
niet voor de buitenwacht gebrandmerkt worden als uitbijters die alleen
elders publiceren. Er zijn dan drie mogelijkheden. Een medewerker die van
de zinvolheid van een afwijzend oordeel van een eigen redactie overtuigd
is, zal er geen moeite mee hebben om zijn werk te heroverwegen. Een medewerker
die meent dat het oordeel inhoudelijk niet zorgvuldig tot stand gekomen
is, moet het niet nog moeilijker gemaakt worden, door hem te forceren geheel
extern te gaan. Een medewerker die het gewoon niet weet, zal de weg van
1 belopen voordat hij eventueel bij 2 uitkomt.
AR2: "In dit verband verdient aantekening dat gemachtigde
van verweerder ter zitting een betoog terzake heeft gehouden dat erop neerkomt
dat het CPB een aantal criteria hanteert in het geval een medewerker publicatie
van een artikel in een van de reeksen van het CPB wenst. Verweerder heeft
daarbij gesteld dat klagers artikel niet aan die voorwaarden voldoet, zodat
niet tot publicatie daarvan is overgegaan.
Dienaangaande merkt de rechtbank op dat gemachtigde van
verweerder daarmee een nadere motivering geeft die de onderhavige beslissing
niet kan dragen, aangezien die motivering een houdelijke toets aan de criteria
betekent, en het bestreden besluit dat gericht is op niet-ontvankelijkheid,
daarop geen betrekking heeft. Dit betoog kan dan ook geen rol spelen bij
de door de rechtbank hier te verrichten beoordeling.
Het voorenstaande leidt ertoe dat klagers beroep ter
zake gegrond is en dat het onderhavige besluit nietig dient te worden verklaard."
-
Dat de minister begin 1991 tot onontvankelijkheid besluit,
en dit in oktober 1993 voor de rechtbank laat vallen en spreekt over de
kwaliteit, laat zich goed verklaren door de gehouden contacten. Ik heb
op meer plaatsen het tegenhouden van de publicatie veroordeeld, in middels
heeft het parlement al de uitvoeringspraktijk van de sociale zekerheid
onderzocht, en dergelijke. Hoe de verandering in opstelling exact heeft
plaatsgevonden zou nog wel eens onderzocht mogen worden.
-
Blijken een telefonisch gesprek begin januari 199 met onderdirecteur
prof. dr. F.J.H. Don ziet D het zo, dat zijzelf steeds zou hebben gesteld
dat de publicatie op de kwaliteit is afgewezen, terwijl de bezwarencommissie
eigenmachtig het advies van onontvankelijkheid zou hebben gegeven.
Deze stelling van D van januari 1994 is helaas incorrect.
-
Op de uitspraak van de commissie reageerde de directeur met
de stelling in alles gelijk te hebben gekregen. (Zie ook de stelligheid
van diens gespreksnotitie van 8 maart 1991, BBV gedingstuk 55.)
-
Het punt is besproken bij de bezwarencommissie.
Het verslag van de commissie vermeldt:
"De voorzitter vraagt betrokkene in welk belang hij nu
precies getroffen is. Deze stelt dat wetenschappers moeten publiceren.
Het trachten à titre personel zijn stukken te publiceren kost teveel
tijd. De voorzitter wijst hem er op dat het CPB toch ook kàn weigeren
onder 'CPB-vlag' te publiceren."
Tijdens de zitting was de strekking van de voorzitter
helder. Den Hartog heeft toen niet geprotesteerd.
-
D heeft duidelijk geweigerd de correcte publicatiegang in
te zetten. Daar gaat dit beroep over. Dat men tegelijkertijd praat
over definitieve publicatiecriteria, is in deze optiek niet relevant, omdat
die criteria juist in die publicatiegang getoetst moeten worden. D doet
alsof de publicatiegang reeds doorlopen is en afgelsoten met een beargumenteerde
afwijzing, terwijl die publicatiegang aantoonbaar nog moest beginnen (dwz.
heden voortgaan met de volgende stap, de interne discussie voor belangstellenden).
-
D heeft ook een motief gegeven om publicatie tegen
te gaan, nl. de inhoud van het paper. Zie punt p12 hieronder.
Dit gegeven motief spoort beter met de houding van 'we
hoeven niet te publiceren' dan met een beargumenteerd oordeel op de kwaliteit
(wat er nu van gemaakt wordt).
-
Nette behandeling is er ook in ander opzicht niet geweest.
-
In juni en juli 1990 beschikte ik niet over een leesrapport.
Iets wat erop leek dook pas op bij de BBV in 1991. Dit lag dus ook niet
voor bij de bezwarencommissie in 1990. (249)
-
Wel beschikte ik over een krabbel van 5/6/90 waarmee de directeur
de publicatiegang afwees:
"Stuk lijkt me niet geschikt voor publicatie. Toonzetting
is die van een 'elderly statesman'; dit wordt niet gedekt door inhoud en
ervaring. Laatste twee paragrafen zijn nog het meest storend."
Ik vind dit voor een wetenschapper een hele rare opmerking.
De geschikheid wordt beoordeeld op toon, inhoud en op de status van de
auteur. Ik zie het in de publicatiegang-discussie niet overeind blijven.
AR3: "Desalniettemin hecht de rechtbank eraan - zulks
derhalve geheel ten overvloede en ter voorkoming van onnodige procedures
- op te merken dat zij geen redenen ziet om aan te nemen dat de uiteindelijke
door verweerder verrichte inhoudelijke beoordeling van het artikel de hierboven
in de aanhef van deze rubriek genoemde toetsing niet zou kunnen doorstaan."
-
Dat de rechtbank "geen reden ziet om aan te nemen"
is correct, en deze uitspraak van de rechtbank is in aanleg onschuldig.
De rechtbank kan inderdaad niet stellen dat zij inhoudelijke
redenen "gezien" heeft. Die zijn ook niet gegeven. Het bezwaar is niet
op dit punt gegeven, en de verdediging is niet op dit punt gevoerd. Immers,
de onontvankelijkheid is aangevochten.
Echter, de formulering suggereert wel een inhoudelijk
oordeel.
De suggestie van een oordeel is problematisch. Want dat
kan nergens op gebaseerd zijn omdat men geen argumenten terzake gehoord
heeft.
De zinsnede "zulks derhalve geheel ten overvloede
en ter voorkoming van onnodige procedures" is suggestief en wraakbaar.
De rechtbank doet schade. Wie deze uitspraak leest, ziet
iemand afgeschilderd wiens artikelen de inhoudelijke toetsing niet kunnen
doorstaan en die nodeloos procedures voert. De rechtbank vergeet dat het
hier gaat om een wetenschappelijke medewerker, die 'boven het referentiepad'
functioneert, dat andere interne notities wel zijn verschenen, dat artikelen
toegelaten zijn tot de wetenschappelijke fora. Men verliest de verhoudingen
uit het oog.
Verder:
-
De rechtbank weegt niet mee dat ik me in deze kwestie zeer
geforceerd heb gevoeld.
Er zijn ook andere artikelen die de dienstleiding niet de
publicatiegang heeft willen laten maken. Voor bijvoorbeeld een artikel
over de input-output analyse werd als oneigenlijke voorwaarde gesteld dat
een statistische uitwerking nodig was. Bezwaar tegen deze gang van zaken
is niet doenlijk. Ieder beroep zal in eerste aanleg bij anderen psychologisch
tegen me werken. Bij de analyse t.a.v. de al twintig jaar voortdurende
massawerkloosheid en de economische voordelen van een parlementaire enquête
naar de voorbereiding van het beleid, kan ik me niet permitteren niet in
beroep te gaan. Het in deze zaak ingestelde bezwaar is het logisch minimale.
-
Het motief om publicatie tegen te houden was de inhoud
van het artikel.
Het verslag van de bezwarencommissie EZ 1990:
"De heer Den Hartog geeft aan dat er naast de
schriftelijke weigering vaak informele contacten zijn geweest. Het stuk
paste niet in de opvattingen van het CPB dat toch bij publicatie gecommitteerd
is aan de inhoud. (…) Het CPB kan zich niet aan dit stuk committeren, zeker
niet nu daarin ook nog gepleit wordt voor het houden van een parlementaire
enquête."
N.a.v. het verzoek op 3 mei 1991 om in de pauze in zaal 329
voor belangstellende collega's de ECOZOEK presentaties te mogen oefenen,
schrijft Den Hartog:
"(…) de reden om uw verzoek om faciliteiten
ter voorbereiding van uw ECOZOEK-presentaties af te wijzen berust op bezwaren
van de CPB-directie tegen de inhoud van uw presentaties. Deze bezwaren
zijn van dezelfde strekking als die ten grondslag liggen aan de weigering
om artikelen van uw hand over dezelfde onderwerpen als van uw voorgenomen
ECOZOEK-presentaties in een CPB-publicatiereeks op te nemen. Meer concreet,
in de ene presentatie is klaarblijkelijk de positie van het CPB in negatieve
zin in het geding (…)"
-
Voor de goede orde: over dit stuk is nauwelijks informeel
contact geweest.
-
Ik accepteer en zie graag dat het CPB als instituut zich
gecommitteerd voelt aan kwaliteit. Graag zie ik het bureau geschaard achter
de analyse van de zinvolheid van een parlementaire enquête naar de
voorbereiding van het economisch beleid. Dat is wat iedere zinnige econoom
heden ten dage zal adviseren. Bij een meningspeiling op ECOZOEK vond zo'n
40% dit. (250) Het Centraal Planbureau dat ik
hier accepteer is dat van alle wetenschappers gezamenlijk, niet alleen
D. Voor de goede orde: om die kwaliteit te bewaken, is er een publicatiegang,
waaronder indien gewenst ook een openlijke interne discussie.
-
De inhoud van een artikel op naam van de auteur, komt voor
rekening van de auteur. Of wil de paus weer eens bepalen wat Galileï
moet schrijven ?
D hanteert een verborgen criterium voor de publicatie
"op naam van de auteur", en pleegt derhalve misleiding naar de buitenwacht.
(251)
CPB publicaties op naam van de auteur zijn niet meer
te vertrouwen, wanneer blijkbaar druk en censuur mogelijk blijken die geweld
doen aan wat de auteurs werkelijk verantwoord achten.
-
D gebruikt wel eens vage argumentaties dat stukken van mij
"onduidelijk" zouden zijn (zie ook 5a). Zoiets kan in het onderhavige geval
niet zonder inconsistentie. Je kunt niet en tegen de inhoud zijn
en onduidelijk noemen waar het over gaat.
-
Den Hartog geeft de inhoud van het paper gechargeerd weer.
(Eigen 'conclusies' uit een artikel trekken: dat is toch wat anders dan
het artikel correct weergeven.)
Het paper verdedigt de stelling dat voor oplossing van
de al meer dan twintig jaar voortdurende massawerkloosheid (incl. WAO-deel),
een parlementaire enquête naar de voorbereiding van het economisch
beleid, of zijn equivalent, logisch noodzakelijk is. Over het bureau ben
ik lovend - met kanttekeningen. Dat Den Hartog deze inhoud gechargeerd
weergeeft, komt niet door enige onduidelijkheid van het paper. Dat D chargeert,
laat zich begrijpen doordat in 1990 toch wel een taboe op de parlementaire
enquête rustte. Sinds de instelling van de enquête o.l.v. Buurmeijer
per 28 augustus 1992, en met name het verloop daarvan, is het taboe fors
afgenomen.
-
Dit motief is dus geen wetenschappelijk-inhoudelijk en geldig
arbeidsrechtelijk argument. Wat D denkt dat argumenten zijn, zijn
motieven, motieven van anti-wetenschappelijke aard.
-
Inmiddels heeft de minister van EZ een nieuw besluit genomen,
namelijk publicatie tegenhouden omdat het artikel geen wetenschappelijke
kwaliteit zou hebben. Dit is bezwaarlijk. Het oorspronkelijke verzoek in
zomer 1990 was een publicatiegang. Het is niet meer dan betamelijk dat
de collega's de kans krijgen om met me van gedachten te wisselen over een
artikel dat voor een deel betrekking heeft op het eigen bureau. Wellicht
ook dat zo'n discussie wijst op passages die (eventueel in overleg met
de EVD) wat anders geformuleerd kunnen worden. Wellicht ook is het nuttig,
tussentijds eerst nog een notitie over aspecten van de werkloosheid te
schrijven - voor collega's die dit terrein minder goed kennen, en die hier
de meeste problemen hebben - alvorens de definitieve versie van het integrale
argument wordt afgerond. Ik moet hier naar bevind van zaken kunnen besluiten.
Het nieuwe besluit van de minister is prematuur, omdat er nog geen definitieve
versie voor het onderzoeksmemorandum ligt.
Vervolgens is het onjuist dat de minister van EZ de rol
van redactie op zich neemt. De minister mag de kwaliteit slecht vinden,
maar kan niet daarom publicatie tegenhouden. Alleen een redactie verkeert
in zo'n positie.
D kan niet de rol van de eigen onafhankelijke redactie
vervullen, zeker niet wanneer men ten aanzien van het onderhavige artikel
reeds breidel heeft gepleegd met het motief van de inhoud.
244 Het voorval in 1989
- de onthouding van de tweede periodiek i.v.m. de notitie van 23 november
1989 - is voor anderen minder helder. Dit is altijd een complicatie geweest.
Bijv. mijn brief aan de DC 6/5/90 noemt de poging tot intimidatie in 1989
op pagina 11 als een punt temidden van vele andere punten. De alerte lezer
heeft aan een half woord genoeg. Ook al weet de schrijver dat lezers gangbaar
niet alert zijn, is het voor hem niet zinvol nadruk te leggen op een punt
dat moeilijk te onderbouwen is, terwijl andere punten dat wel zijn.
245 N.a.v. mijn brief
17/7/90 antwoordt de DC 26/7/90: "De directie is verantwoordelijk voor
de uitgave van publicaties op naam van het bureau.
Wij kunnen ons daarom goed voorstellen dat ze inhoudelijke eisen stelt
aan een potentiële publicatie. Overigens worden door redacties van
tijdschriften ook eisen gesteld aan te publiceren artikelen; het beleid
van de directie lijkt daarmee in overeenstemming." Redelijk. Ook ‘n open
deur. Dat komt vooral door de vaagheid. De nuances t.a.v. "inhoud", "op
naam" e.d. komen niet tot hun recht.
246 28/1/91 raakt onze
rechtspositie, en de rechter 15/12/93 heeft inderdaad vernietigd. Terzake
zouden ook jullie toendertijd het besluit van de minister hebben moeten
veroordelen. Ga na waarom dat toen niet gebeurd is, probeer het mechanisme
te onderkennen, en vraag je af, in hoeverre datzelfde
mechanisme nog steeds werkt en of je er werkelijk mee tevreden bent.
247 Op zijn best is het
een bewuste vertragingstaktiek om mijn gelijk t.a.v. het falen van de beleidsvoorbereiding
zo helder mogelijk te maken - maar een dergelijke
bijdrage blijft bezwaarlijk.
248 Cool, "After 20 years
of mass unemployment: Why we might wish for a parliamentary inquiry", 18/12/90,
uitwerking lezing Albeda conferentie, CPB interne notitie 90/III/38, ECOZOEK
17/5/91.
249 BBV gedingstuk 31
bevat een leesrapport van Den Hartog. Dit ontbreekt bij de stukken voor
de bezwarencommissie. Ik zag het pas bij de BBV van augustus 1991. De datum
van het stuk is met de hand geschreven terwijl het stuk verder geheel getypt
is. De datum is 28/5/90, derhalve dezelfde datum waarop ik het stuk aan
D aanbood (BBV gedingstuk 29). Het leesrapport heeft het karakter van door
een horzel gestoken te zijn, doch, het blijft verbazingwekkend dat Den
Hartog dezelfde dag gereageerd heeft. De inhoudsopgave van de stukken voor
de
BBV meldt dat het rapport aan directeur Zalm gericht
is. Van directeur Zalm ontving ik alleen een hele korte afwijzende reactie
van 5 juni 1990 (commissie, beroep publicatie, 10 juli 1990, productie
4). Zalm heeft m.a.w. voor mij geen kopie van Den Hartog's notitie toegevoegd.
Mijn commentaar op het leesrapport is afwijzend, en ik zou dat natuurlijk
destijds reeds graag toegevoegd en bij de commissie besproken hebben.
250 Den Broeder, "Economen
over beleidsmodellen", Magnana Mu Publication & Research, Rotterdam
1992
251 Onderzoeksmemoranda
staan op naam van de auteur. Werkdocumenten zijn van ‘het CPB’
Verder
Terug Bezwaar
Begin van de brief
Begin van het boek
Afkortingen