In een brochure uit 1989 getiteld "Het Centraal Planbureau" claimt D
dat het bureau een "onafhankelijk wetenschappelijk onderzoeksinstituut"
is. Tevens:
Terwijl ik in het algemeen stel dat de claim misleidend is, gebruik ik hem binnen de rechtszaak ter versterking van mijn positie als wetenschapper. De tegenstrijdigheid in de bestaande regelingen en uitspraken wordt hier slechts nagevolgd - en dit ter verduidelijking van het consistente basisargument. Ik gebruik de claim in de rechtszaak bijvoorbeeld om te benadrukken dat een onvrijwillig ontslag wegens ‘onverenigbaarheid van karakters’ bij echte wetenschappers niet kan bestaan. Wanneer D vindt dat het CPB wetenschappelijk is en dat zijzelf niet zakelijk met mij kan samenwerken (199) dan is de logische conclusie niet dat ik degene ben die van het bureau zou moeten vertrekken.
Mijn positie is fundamenteel gedekt - ook waar het bureau als geheel geen wetenschappelijke instelling is - door mijn wetenschappelijke functie, en dan met name het Functie Informatie Formulier (FIF). (200) (201)
In de rechtszaak werpt D mij voor dat ik mijn functie zou gelijkstellen aan een academische functie aan de universiteiten. Dat heb ik - vanzelfsprekend - nimmer gedaan. De wetenschappelijke functie op het bureau is evident een andere. Professor R. in ‘t Veld gaf recentelijk de goede analogie van het verschil tussen een academie en een academisch ziekenhuis (AZ). Het bureau zou als een AZ mogen zijn - echter, dit claimen, is weer wat anders. Wat ook t.a.v. die claim, voor mijn functie geeft het FIF wel reeds zo’n soort AZ invulling. (202)
De minister zegt voor de rechter:
NB. Hierbij bestaat de complicatie dat de brochure (dan wel een daarachterliggend besluit tot de brochure) eventueel opgevat kan worden als een besluit van de minister tot een andere status van het bureau.
NB. Vanouds zijn medewerkers betrokken bij de discussie over de plaats en taak van het CPB. Zie de uitnodiging APV 1983, bijlage C p6 vierde streepje. Het D-PC (directie - voorgaande DC) overleg van 22/9/83 maakt melding van een oude "taak en plaatsdiscussie" en doet blijken van een zekere inbreng van het personeel in vragen omtrent invulling dan wel mogelijke verandering van de wet. Een brief van D van 5/8/94 verbiedt publicatie van een relevant citaat. Voor de collega's: bijlage "Embargo".
NB. De kwestie van de status van het bureau en de onjuistheid van de claim heb ik in de rondvraag van de APV van 1991 aan de orde gesteld. Dit betoog is niet opgepakt, en het is zelfs onjuist in de notulen vermeld. De notulen vermelden voor de rondvraag dat ik 'de eigen situatie' bespreek.
NB. Om elders uitgelegde redenen van zuiverheid heb ik de APV van 1990 niet bezocht.
201 Bovendien, zelfs al was ik beleidsambtenaar, dan nog valt mij niets te verwijten, want ik heb slechts (gemotiveerd) bezwaren voorgelegd ter toetsing door beroepsinstanties die daarvoor bestaan.
202 Het verschil met de universiteiten heb ik juist altijd benadrukt. Universiteiten hebben gewoonlijk te weinig begrip voor de positie van de wetenschappelijke adviseur voor het regeringsbeleid. De regering moet een bepaald beleid voeren of niet. Er is geen tussenweg - want het beleid is gewoonlijk al die tussenweg. De adviseur heeft niet de luxe te stellen dat hij het niet weet, zoals op de universiteiten zo gebruikelijk is. Vanzelfsprekend heeft ook de adviseur weinig zekerheid - die fundamentele twijfel is er altijd - want (exacte) gevolgen van het beleid openbaren zich pas wanneer het wordt uitgevoerd. Evenwel, omdat er gekozen moet worden, moet de adviseur aangeven of naar zijn schatting het gewenste effect optreedt of niet. Pas wanneer de adviseur vindt dat een schatting zo onzeker is dat die net zo goed door de bewindslieden zelf gedaan kan worden, kan hij zijn adviestaak - met die mededeling - teruggeven.
In deze context is relevant dat het laatste decennium de gedachte is ontstaan dat de onzekerheid sterk is toegenomen - met derhalve een toegedachte afgenoemen rol voor adviseurs. Deze gedachte is minder zuiver, omdat het bestaan van fouten in de structuur van de beleidsvoorbereiding niet hetzelfde is als 'onzekerheid'. Bijv. is de toename van werkloosheid niet veroorzaakt door 'de grote onzekerheid'. Het mindere begrip bij de universiteiten voor de positie van het beleidsadvies veroorzaakt ook vertragingen in de diffusie van mijn analyse over de werkloosheid en de macro-economische synthese.