Een wetenschapper in rijksdienst kan alleen een bestaand besluit voor vernietiging voordragen. Vernietigt de rechtbank een besluit, dan is het aan de beslisser een nieuw besluit te nemen. Dit nieuwe besluit kan alles zijn, eventueel ook weer het oude besluit. De rechtbank kan niet zelfstandig onderzoeken en besluiten. Dit heeft grote nadelen. Een wetenschapper die zichzelf ziet als getuige van een discutabele situatie of zelfs slachtoffer, wordt in deze context tot “klager” en “eiser” geforceerd. (194) Dit Nederlandse systeem is niet het enig denkbare. Een alternatief is dat een wetenschapper een situatie aan de orde kan stellen en dat dan een onderzoeksrechter aan de gang gaat. Aanvullend is denkbaar dat beide partijen een voorstel doen en dat de rechter vervolgens als arbiter optreedt.
Als voorbeelden dienen hier mijn verzoeken om een Commissie van Goede Diensten en om enige betrokkenheid van externe wetenschappers. Dit was op basis van vrijwilligheid van D niet te realiseren - en het is niet reëel te veronderstellen dat de weigering van D hieraan mee te werken door de rechter nietig wordt verklaard.
De uitvoering van de - al zwakke - procedures laat bovendien te wensen over. Ingesteld beroep wordt door (lagere) beroepsinstanties verkeerd voorgesteld, bijv. vernauwd tot maar een deel van het werkelijke beroep. Korte labels boven paragrafen gaan een eigen leven leiden. Juristen nemen niet de moeite feiten over en weer te checken. Men is ook eerder advocaat voor een zaak dan observerend statisticus. Iedere beroepslaag produceert zijn eigen versie in plaats van dat er cumulatief geconvergeerd wordt naar een samenhangend boekwerk met pro & contra. Het oproepen van getuigen gaat moeizaam en is belast, want een getuige krijgt het odium een ‘getuige vóór iemand’ te zijn in plaats van gewoon getuige te blijven. E.e.a. nijpt te meer waar rechters betrekkelijk weinig te maken hebben met kwesties van wetenschappelijke beroepsethiek, zodat zij argumentaties snel plaatsen in de sfeer van de ambtelijke hiërarchische verhoudingen. (195)
Bij situaties van mismanagement, waar rechters wel vaker mee te maken hebben, is ook al reden te vermoeden dat het juridisch instrument niet scherp genoeg is. (196) Juridische termijnen en tempi zijn niet gericht op het behouden van de dienstbetrekking dan wel op snelle terugkeer. Iemand met een bezwaar is al vrijwel machteloos, en tegen de combinatie met de uitvoeringspraktijk helemaal
Een schrijven als dit, het voor de collega’s (en een groter publiek) ter discussie stellen van een kwestie, past binnen de beroepsethiek, doch loopt het gevaar gezien te worden als het definitieve bewijs dat ik niet binnen de organisatie te handhaven zou zijn. De rechtspositie laat hier te wensen over. Ook dit is een risico dat ik blijkbaar moet nemen.
195 Zelfs al zou ik beleidsmedewerker zijn geweest, dan nog heb ik niets fout gedaan, want ik ben slechts in beroep gegaan. Evenwel, in mijn beroep heb ik me moeten baseren op de functie die ik vervul, de wetenschappelijke, en dus heb ik ook termen gebruikt die verwijzen naar een bepaalde verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Dat laatste valt bij de rechter niet in goede aarde.
196 Wat it beroepsethiek
noem, kan in een ander opzicht ook management genoemd worden. Uit de managementleer
is bekend dat mismanagement een bepaalde onduidelijkheid schept die de
gelegenheid geeft om, bij enige kritiek op dit falen, de man in plaats
van de bal te spelen. Van iemand kan gesteld worden dat hij een vlekje
heeft en dit vlekje kan steeds groter voorgesteld worden. Een paar functioneringsgesprekken,
met een beetje hiërarchie is het snel 'vier tegen een', wat dossiervorming,
en de betrokkene begrijpt dat hij beter kan vertrekken. Voor een betrouwbare
overheid zou nodig zijn dat de ambtenarenrechter onzorgvuldigheden scherp
nietig verklaart, opdat hogere bestuurslagen aanleiding hebben te onderzoeken
of inderdaad sprake is van mismanagement en zelfs van poging tot verbergen
daarvan.