Aan de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002 3500 DA Utrecht
AANTEKENEN Betreft: de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van
11 januari 2005
21 februari 2005
Geachte Raad,
Tot mijn spijt moet ik bij u een beroep voorleggen t.a.v. bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van 11 januari 2005 (bijlage). De uitspraak komt mij onzorgvuldig en onjuist voor. Ik veronderstel dat u over alle onderliggende stukken beschikt die sinds 1989 in deze zaak zijn geproduceeerd en dat ik daar vrijelijk naar kan verwijzen. Inleiding Voor de goede orde meld ik dat het hier gaat om censuur van de wetenschap door de directie van het Centraal Planbureau (CPB) in een kwestie die loopt sinds december 1989. De directie van het CPB stelt dat het bureau een onafhankelijk wetenschappelijk instituut is. Mijn aanstelling was een wetenschappelijke. Echter, mijn wetenschappelijke analyse is van bespreking tegengehouden, mijn persoon is belasterd, en ik zag mij met leugens en laster ontslagen. Er wordt gesteld dat ik zou hebben werkgeweigerd, doch deze aantijging is nimmer formeel gemaakt, zodat ik mij daartegen niet heb kunnen verweren. Ik ben met machtsmisbruik uit mijn werk en afdeling geplaatst, dit is door de rechter ongedaan gemaakt, doch pas op een tijdstip dat ik reeds ontslagen was welk ontslag feitelijk op die verplaatsing was gebaseerd (want wanneer ik gewoon mijn werk had mogen doen was daar geen aanleiding toe geweest). Deze kwesties zijn nimmer door een onafhankelijk orgaan onderzocht en rechters alsmede uw Raad hebben de uitspraken van het bevoegd gezag gevolgd in plaats van in te zien dat eerst zo’n onafhankelijk onderzoek nodig is. De rechtsgang is bovendien bemoeilijkt door kwade trouw van de juristen van de ministeries van EZ en BZK, die niet meer naar de waarheid kijken maar slechts het ontslag ten doel stellen. Er kan geen sprake zijn van wetenschappelijke onafhankelijkheid wanneer er op deze wijze geen bescherming tegen machtsmisbruik is. Ik verzoek u ofwel mijn gelijk te bevestigen ofwel, indien u daar nog aan twijfelt, de kwestie die hier voorligt terug te verwijzen naar de bezwarenadviescommissie van EZ en deze op te dragen de kwestie in behandeling te nemen. De kern van de onzorgvuldigheid van de rechtbank De kern van de onzorgvuldigheid van de rechtbank ligt daarin dat men stelt (p3): (ii) "Hetgeen eiser in dat verband heeft aangevoerd met betrekking tot het karakter van zijn verzoeken doet hier niet aan af, aangezien de procedure van de Awb niet voorziet in een beoordeling van de gevolgen van de uitspraken van de CRvB." (Ad i) Weliswaar zijn reeds besluiten genomen, maar die besluiten zijn nog niet volledig, en het is wel degelijk mogelijk om nog aspecten aan te geven waarover nog niet besloten is. (Ad ii) Inderdaad kent de Awb hier geen specificatie maar het is onjuist om hier een specificatie te verwachten. De juist gang is immers:
De situatie is dan zo:
Indien de gevolgen van de uitspraken van de Raad de directie (soms "D") onwelgevallig zijn, dan is dat jammer voor de directie. Een bijzonder geval is dat indien de uitspraken van de CRvB onlogisch zijn of fouten maken, ook dan komen de gevolgen voor rekening van de directie. Het is machtsmisbruik wanneer de directie en de juristen van EZ het voorstellen alsof ik om heroverweging heb verzocht. Het laat zich heel helder vaststellen dat ik NIET om heroverweging
heb verzocht terwijl de directie en de juristen van EZ dat WEL stellen:
zij zijn te kwader trouw. Het is vervolgens onzorgvuldig van de rechtbank
daaraan mee te werken en mijn positie verkeerd voor te stellen.
Ten aanzien van de onderdelen:
De uitspraak van de rechtbank van 11 januari 2005 stelt op pag 3: Betekent dat alles is uitbehandeld ? De rechtbank lijkt dit te denken, want stelt: De situatie is zo:
"Tevens zou gezien de brief van de directeur van het CPB van januari 1990 sprake zijn van een beoordeling aan het eind van 1990 m.b.t. een bevordering naar schaal 12, met wederom financiële gevolgen. Ik neem aan dat zo'n besluit gebaseerd wordt op een FPB. Ik verzoek u mij inzage te geven in deze FPB." "Mogelijk wekt het voor sommigen verwarring dat de toezegging van D t.a.v. de FPB de periode 1 februari 1990 - december 1990 betreft, terwijl ik in mijn brief van 4 april 2002 spreek over de langere periode 1 februari 1990 - 1 oktober 1991. Zoals aangegeven leek het me nuttig de hele periode maar samen te voegen. Maar mogelijk is het nuttig om toch het onderscheid aan te brengen:
PM. Het is met enige aarzeling dat ik gewag moet maken
van een zeker ‘autisme’ in de gehele rechtsgang. Hopelijk kan ik deze gedachte
uitdrukken zonder dat hierover misverstanden ontstaan en zonder dat men
de indruk heeft dat ik rechters en Raad zoiets in persoonlijk opzicht zou
voorleggen. Het gevaar is bovendien dat zo’n opmerking op mijzelf terugslaat,
dat men gaat vinden dat de pot de ketel verwijt, en dergelijke. Zulke risico’s
moeten dan maar geaccepteerd worden. Waar het mij om gaat is dat klaarblijkelijk
in de voorliggende rechtsprocedures t.a.v. de censuur de mogelijkheid bestaat
dat een dienstleiding machtsmisbruik pleegt, en dat geen correctie mogelijk
blijkt omdat rechters dat machtsmisbruik als uitgangspunt nemen in plaats
van boven de kwestie te staan. Het was machtsmisbruik van de juristen van
EZ om te stellen dat ‘we kunnen geen inzage geven in een FPB die niet bestaat’
terwijl ieder redelijk mens kan vaststellen dat die FPB mij in de brief
van 10 april 1990 (D8038 p1) is toegezegd, zodat hij, als hij niet bestaat,
dan maar gemaakt moet worden. Het is van enorm groot belang voor me dat
die FPB alsnog gemaakt wordt. De beschuldiging van werkweigeren is nimmer
formeel gemaakt, heb ik nimmer aan hoor en wederhoor kunnen voorleggen,
en via zo’n FPB zal men daar niet aan ontkomen. Uiteindelijk zal zo duidelijk
kunnen worden dat het afdelingshoofd de waarheid geweld heeft aangedaan
en dat hem al deze jaren ten onrechte door de directie de hand boven het
hoofd is gehouden.
Mutatits mutandis zoals het voorgaande. Hier kan nog gewezen worden op deze overweging van de rechtbank (p4): "Eiser stelt in zijn verzoeken en in bezwaar andermaal de feiten aan de orde zoals hij ze ziet, om vervolgens te concluderen dat de oorspronkelijke besluitvorming en de daarop volgende gerechtelijke uitspraken onjuist zijn. Op geen enkele wijze wordt daarbij door eiser aannemelijk gemaakt dat hij deze visie op de feiten niet eerder naar voren heeft gebracht of heeft kunnen brengen." Deze wonderlijke gedachtengang wordt klaarblijkelijk ingegeven vanuit de perceptie alsof ik heb verzocht om heroverweging. Mijn positie wordt dan verkeerd voorgesteld. Ik geef slechts de logica aan: Als de Raad dit en dat besluit, dan zus en zo en dan verzoek ik om zulks (waar de Raad zich nog niet over uitgesproken heeft). De rechtbank heeft derhalve niet op die logica getoetst
en oog gehad voor mijn belang. Alles is gezien door de bril alsof ik terugkwam
op uitbehandelde zaken. Dat is onzorgvuldig.
Ik wijs erop:
"De rechtbank heeft in haar vonnis, 8 november 1993 nr. AW 91/00139, het besluit tot verplaatsing van bezwaarde nietig geacht. Hoewel bezwaarde destijds feitelijk wel verplaatst is heeft deze verplaatsing in juridische zin -achteraf- nimmer plaatsgevonden." "De Raad (...) wijst erop dat de nietigverklaring uitsluitend betrekking heeft op het besluit tot handhaving van de verplaatsing en dat het primaire verplaatsingsbesluit in stand is gebleven." Wanneer de Raad geen fouten maakt, dan kan de conclusie slechts zijn dat er klaarblijkelijk nog een primair besluit bestaat dat mij nog niet is medegedeeld. De jurist van EZ heeft in kwade trouw een verkeerde voorstelling van zaken gegeven, namelijk dat het primaire besluit hier gelijk zou luiden aan het vernietigde besluit maar nog wel zou bestaan. Een groot deel van de tijd op de hoorzitting bij de rechtbank is besteed aan het verschil tussen een primair besluit en een besluit op bezwaar (waarbij het eerste in stand kan blijven indien het verschilt van het tweede). Helaas doet de rechtbank geen uitspraak over deze discussie. In plaats daarvan stelt de rechtbank dat ik om heroverweging van de kwestie heb gevraagd. Maar ik heb niet om heroverweging gevraagd. Ik heb gezegd: de verplaatsing is vernietigd, vertel mij
dan wat het primaire besluit is waarnaar de Raad verwijst. Ik ben nu veroordeeld
zonder dat mij dit primaire besluit is medegedeeld, en ik wil gaarne weten
wat het is, zodat ik daar zo nodig bezwaar tegen kan indienen.
Ik verwijs hier naar de brief van 15 mei 1990 van mr. Sandberg aan onderdirecteur Den Hartog waarop diens brief van 18 mei 1990 een antwoord is, alsmede het besluit van de rechtbank t.a.v. de détournement de pouvoir dat gebaseerd is op de werkzaamheden en niet slechts de fysieke kamer. De juristen van EZ hebben in kwade trouw vaak doen voorkomen alsof het alleen om de fysieke kamer ging.
De overweging van de rechtbank is:
NB. In de rechtsgang die sinds maart 2002 nodig
was om de directie van het CPB zover te krijgen dat men bereid was om de
besluiten van 7 januari 2004 te nemen, is er de uitspraak van uw rechtbank
03 / 5241 AW V106 BB G217, d.d. 2 maart 2004, en daarin veroordeelt de
rechtbank het Ministerie van Economische Zaken tot vergoeding van het griffiegeld
van 116 euro. Tot op heden heb ik deze vergoeding nog niet ontvangen. Wellicht
wilt u EZ manen ook hier aandacht aan te geven.
Hoogachtend,
Thomas Cool
|