Aan de Arrondissementsrechtbank Den Haag
Sector Bestuursrecht Postbus 20302 2500 EH Den Haag AANTEKENEN Betreft: Beroep t.a.v. het besluit van de minister van Economische Zaken na bezwaar (kenmerk POI / A&R / 4012951 d.d. 29 maart 2004) 5 Mei 2004
Edelachtbare,
Tot mijn spijt moet ik bij u een beroep voorleggen t.a.v. bovengenoemd besluit van de minister van 29 maart 2004 (bijlage). De minister heeft zich laten adviseren door de Commissie advisering bezwaarschriften personeelsleden EZ, en verenigt zich met dit advies, zie het advies van 29 maart 2004, kenmerk CABEZ / 793. Het besluit en onderliggende advies komen mij onzorgvuldig voor. Laat ik overigens opmerken dat ik het wel zorgvuldig en
zeer te waarderen vond dat de Commissie mij adequaat heeft geïnformeerd
omtrent de regelingen omtrent de Commissie en de wijzigingen die sinds
1990 zijn opgetreden. Tevens heb ik geconstateeerd en gewaardeerd dat de
Commissie in haar presentatie eenzelfde inzichtelijkheid nastreeft als
welke ik zelf beoog. Het lijkt me aldus mogelijk dat uw rechtbank snel
tot de kern van de zaak doordringt.
(A) Een mogelijk eye-opener In het verweerschrift schrijft de directeur van het Centraal Planbureau (CPB): Hiervoor geldt:
(B) Hoofdverzoek aan de rechtbank
De kwestie rondom de verplaatsing is maar een voorbeeld. De onzorgvuldigheid dat er geen hoorzitting is geweest geldt voor alle onderdelen. De zaak is complex, de Commissie had via gerichte vragen haar onduidelijkheden kunnen wegnemen. De complexiteit blijkt hieronder bij ieder onderdeel. Uit het nieuwe reglement van de Commissie blijkt dat men mogelijk meer bevoegdheden heeft dan gewone rechters. In artikel 10: "(1) De commissie kan zich door deskundigen van advies en verslag laten dienen. (2) De commissie kan overlegging vorderen van ter zake dienende bescheiden. (3) De commissie is bevoegd een onderzoek ter plaatse in te stellen of te doen stellen." Ik verzoek de rechtbank derhalve om de uitspraken te vernietigen, de zaak terug te verwijzen naar de Commissie, en de Commissie de suggestie van een hoorzitting en toepassing van artikel 10 te overwegen. Hieronder staan nog detail-overwegingen. Op grond van dit alles acht ik ook de Commissie in de huidige samenstelling niet meer betrouwbaar. Ik verzoek u te bevestigen dat er een vertrouwensprobleem is, en dat de kwestie daarom ook het beste behandeld zou kunnen worden door een andere Commissie, zo mogelijk met hooggeleerd universitair gewicht. Deze verzoek aan uw rechtbank laat mijn overige verzoeken
omtrent dwangsommen hieronder onverlet, omdat deze ook zinvol zijn.
(C) Het niet houden van een hoorzitting (t.a.v. (A)
in ook andere bewoordingen)
Een eerste punt van onzorgvuldigheid is dat de Commissie mij niet gehoord heeft. Ten aanzien van de voorliggende punten stelt men dat zij ‘kennelijk’ zijn, d.w.z. ‘kennelijk ongegrond’ en ‘kennelijk niet-ontvankelijk’, hetgeen een grond kan zijn om van het horen van belanghebbenden af te zien. Evenwel, uit de overweging van de Commissie leid ik af dat de wet stelt dat dit ‘kan’ en niet ‘moet’. Van belang is daarom de vraag of de Commissie zorgvuldig oordeelt over de mate van kennelijkheid en de noodzaak van verdere hoor en wederhoor, in het bijzonder in het licht van de aanwezigheid van punten die aan het twijfelen kunnen brengen. Er laat zich vaststellen dat verweerder tussentijds tussen besluit van 7 januari 2004 en verweerschrift van 18 maart 2004 van standpunt is veranderd. Gaarne leg ik aan uw rechtbank de vraag voor of de Commissie in zo’n situatie kan afzien van het horen van belanghebbenden. Het betreft hier in het bijzonder de karakterisering van de eigen besluiten uit 1990 en 1991 omtrent de verplaatsing, waarvoor de uitspraak van de rechtbank van 8 november 1993 geldt. Waar de directie van het Centraal Planbureau (CPB) (denkelijk gesteund door de advocaten van EZ) eerst bij het besluit van 2004 sprak over ‘niet-ontvankelijk’, erkent de directeur (denkelijk gesteund door dezelfde advocaten) in het verweerschrift nu plots dat dit ‘ongegrond’ is. Maar de inzet van mijn verzoek aan de directie van het CPB betrof juist het rechtsgevolg hieromtrent, omdat bij ongegrondheid geen verschil is tussen het primaire besluit uit 1990 en het besluit na bezwaar uit 1991. Me dunkt dat de Commissie nader aan EZ had moeten vragen waarom men meende dat deze tussentijdse wijziging van standpunt in 2004 geen gevolgen heeft, en dat men ook mijn mening hierover had moeten horen. Het is onzorgvuldig om dit niet te doen. Tevens, in mijn beroep bij de Commissie stelde ik reeds: Waar dit onduidelijk is, had hier in de hoorzitting duidelijkheid over kunnen ontstaan. Het gaat hier niet puur en alleen om de beschrijving van
het oude eigen standpunt, maar juist ook om het onder ogen zien van de
rechtsgevolgen in 2004. Waar men eerst nog kon beweren ‘de fiets heeft
wielen en rijdt uitstekend’ maakt men er nu van ‘de fiets heeft inderdaad
vierkante wielen en rijdt uitstekend’, en zo’n juridische wijziging aanbrengen
zonder de gevolgen onder ogen te zien getuigt van kwade trouw.
(D) De beschuldiging van het "terug komen op rechtens
onaantastbare besluiten"
Het besluit en onderliggende advies geven een onjuiste
voorstelling van zaken, doordat men stelt alsof ik de directie van het
Centraal Planbureau zou hebben gevraagd "terug te komen" van een drietal
rechtens onaantastbare besluiten. Dat is in het geheel niet het geval.
Wat ik de directie van het Centraal Planbureau vraag is de gevolgen van
de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep onder ogen te zien. Indien
de directie deze gevolgen zeer onaangenaam vindt, kan men natuurlijk altijd
overwegen om op de besluiten terug te komen: maar dat is een optie en niet
de kern van mijn verzoek (ook al zal ik die optie steeds in herinnering
roepen).
(E) Minister en commissie verklaren mijn verkeerd voorgestelde
verzoeken ongegrond.
(ad 1) verplaatsing
Het advies van de Commissie is onzorgvuldig. Het verweerschrift gebruikt de term "vaststellen" terwijl het mij ging om "meedelen van een kennelijk reeds vastgesteld besluit dat mij nog niet is meegedeeld". Dit is de historische volgorde:
Waar ik heb gezegd ‘neem maar een nieuw besluit’ heb ik niet erkend dat ik verplaatst moest worden of dat het primaire besluit om mij te verplaatsen op grond van artikel 58 ARAR de iure nog bestond. In de beschrijving van de Commissie komt wel die suggestie naar voren, en die suggestie had men moeten vermijden. De laatste zin van de paragraaf van de Commissie geeft de indruk dat het primaire verplaatsingsbesluit o.g.v. artikel 58 ARAR uit de as is herrezen en rechtens onaantastbaar is, quod non. Ik verzoek u het besluit van de minister te vernietigen.
Ik verzoek u de directie van het CPB op te dragen om alsnog adequaat te
reageren en mij zo’n besluit mede te delen waarvan de Raad gewag maakt
en anders dan het vernietigde besluit, binnen drie weken te rekenen vanaf
uw opdracht daartoe, met een boeteclausule van EUR 1000 per dag daarna,
en een ophoging van de boete per additionele vertraagde week met een andere
EUR 1000 per dag. Opdat het geen vestzak-broekzak wordt tussen directie
en EZ, is de boete aan mij over te maken, giro 3736767.
(ad 2) FPB 1990-1991
Hier is er duidelijk verschil tussen:
Vervolgens, in het verweerschrift schrijft de directeur CPB: "Het doet voorts niets af aan het oordeel van de Raad in 98 / 447 AW dat verplaatsing geen rol speelt bij de toetsing van de beoordeling." Hiervoor geldt:
Ik verzoek u het besluit van de minister te vernietigen.
Ik verzoek u de directie op te dragen om alsnog adequaat te reageren en
de FPB op te maken, binnen drie weken te rekenen vanaf uw opdracht daartoe,
met een boeteclausule van EUR 1000 per dag daarna, en een ophoging van
de boete per additionele vertraagde week met een andere EUR 1000 per dag.
Opdat het geen vestzak-broekzak wordt tussen directie en EZ, is de boete
aan mij over te maken, giro 3736767.
(ad 3) FPB 1989-1990
De redenering is hier subtiel. Ik verwijs naar het beroep. Verweerder vat mijn verzoek op als het heropenen van een reeds genomen besluit. Evenwel heeft de Raad m.i. de FPB vernietigd, moet er een nieuwe komen, en dat is wat anders dan heropenen. De Commissie volgt hier de lijn van verweerder. In zijn advies stelt de Commissie dat de Raad oordeelt dat het besluit van 28 mei 1997 in stand kan blijven. Dat is echter de halve waarheid, want de Raad vernietigt dat besluit ook. En in de tijd en logica komt die vernietiging het allereerst. Na vernietiging kan er een nieuwe FPB komen met hoor en wederhoor. In mijn beroep heb ik heel zorgvuldig uitgewerkt hoe dit logisch in elkaar zit. Het is onzorgvuldig van de Commissie dat men niet ingaat op mijn argumentatie. Het was zorgvuldiger geweest wanneer de Commissie gerichte vragen tijdens een hoorzitting gesteld had. Eventueel had men kunnen zeggen "De Raad hoeft zich niet aan de logica te houden, maar heeft zijn eigen juridische geheimtaal die voor leken niet te volgen is, en ook wij als Commissie mogen halve waarheden debiteren. Helaas voor u is dat inderdaad allemaal zo, ook al draagt het niet bij tot de transparantie van de rechtspositie van wetenschappers in rijksdienst, jagen we iedereen zo op kosten, en werken we zo censuur in de hand." Want kijk, dat is toch wat er gebeurt. Was men zo eerlijk geweest, dan was het ook voor uw rechtbank veel helderder geweest dat er hier iets gebeurde dat juridisch toch twijfelachtig is. (Op zijn minst had ik dan ook een zinvolle quote gehad voor mijn website en was de kwestie vatbaarder geworden voor vragen van journalisten en kamerleden, in plaats van nu verstopt te zijn in jargon.) De behandeling door de Commissie is onzorgvuldig en niet sensitief voor het rechtsgevoel en de maatschappelijke behoefte aan transparantie. Ik verzoek u het besluit van de minister te vernietigen.
Ik verzoek u de directie op te dragen om alsnog adequaat te reageren en
de FPB op te maken, binnen drie weken te rekenen vanaf uw opdracht daartoe,
met een boeteclausule van EUR 1000 per dag daarna, en een ophoging van
de boete per additionele vertraagde week met een andere EUR 1000 per dag.
Opdat het geen vestzak-broekzak wordt tussen directie en EZ, is de boete
aan mij over te maken, giro 3736767.
(ad 4) Middelen
Ik heb de directie verzoeken gedaan om de kwestie nader te laten onderzoeken door wetenschappers en tevens middelen te verschaffen om de kwestie voor te leggen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Vanuit het oogpunt van de integriteit van de wetenschap is het zinvol dat ik dit verzoek heb gedaan. Het stemt droef dat we moeten vaststellen dat de directie het op deze wijze afhandelt. De directie heeft dit slechts voor kennisgeving aangenomen. In mijn beroepschrift heb ik verwezen naar artikel 69 ARAR, zodat de rechtsgrondslag evenwel geen probleem zou hoeven zijn, en ik heb de veronderstelling geuit dat de advocaten van EZ kennis hebben gehad van het ARAR. In het advies van de commissie concludeert men dat de mededeling van de directie geen besluit is in de zin van artikel 1:3 AWB. Men acht mijn beroep daarom niet ontvankelijk. Dit is onzorgvuldig, want men kan ook oordelen tot kennelijke weigering om het verzoek te beoordelen in het kader van artikel 69 ARAR. Ik verzoek u het besluit van de minister te vernietigen.
Ik verzoek u de directie op te dragen om alsnog adequaat te reageren, binnen
drie weken te rekenen vanaf uw opdracht daartoe, met een boeteclausule
van EUR 1000 per dag daarna, en een ophoging van de boete per additionele
vertraagde week met een andere EUR 1000 per dag. Opdat het geen vestzak-broekzak
wordt tussen directie en EZ, is de boete aan mij over te maken, giro 3736767.
NB. In de rechtsgang die sinds maart 2002 nodig
was om de directie van het CPB zover te krijgen dat men bereid was om de
besluiten van 7 januari 2004 te nemen, is er de uitspraak van uw rechtbank
03 / 5241 AW V106 BB G217, d.d. 2 maart 2004, en daarin veroordeelt u het
Ministerie van Economische Zaken tot vergoeding van het griffiegeld van
116 euro. Tot op heden heb ik deze vergoeding nog niet ontvangen. Wellicht
wilt u EZ manen ook hier aandacht aan te geven.
Hoogachtend,
Thomas Cool
|