Pleitnota
Aan: Centrale Raad van Beroep (CRvB)
Zitting 17 januari 2002 Van: Thomas Cool, 2 januari 2002
Edelachtbare,
Mijn suggestie voor de volgorde van bespreking ter zitting is: (2) FPB 98/447 en 00 / 4407a en niet reageren t.a.v. de CIR (rechtbank 00 / 6821) danwel het niet-reageren door de CIR (mijn brief aan u van 2001-12-13) (3) schaal 12, taakomschrijving 00 / 4407b en c (4) functioneren 1990-1991, periodiek danwel bevordering 1991 00 / 4408 en 00 / 4386 (inclusief weigeren onderzoek naar verplaatsing - rechtbank 98 / 2424) (5) herzien ontslag 00 / 4409 (6) herzien wachtgeld 00 / 4414 Waar het voorgaande de besluiten volgt, hanteert onderstaand pleidooi
een meer inhoudelijke volgorde. Mijn positie wordt reeds weergegeven in
mijn brief "Aan de wetenschappelijke
collega’s van het Centraal Planbureau", opgenomen in de bundel "Trias
Politica & Centraal Planbureau", Samuel van Houten Genootschap 1994
(TP&CPB). Dit is de rechtbank eerder toegezonden, en is beschikbaar
op mijn internet site zowel in html als pdf formaat. Het navolgende geeft
vervolgens een update.
(1) Tijd en integriteit Kalendertijd verschilt van juridische tijd en van wetenschappelijke tijd. In deze zaak staan logica en wetenschappelijke integriteit voorop, en die zijn tijdloos. De kalendertijd komt op een aparte wijze aan de orde. De CRvB heeft de bevoegdheid het ontslag nietig te verklaren, of te onderschrijven dat het toch wetenschappelijk correct is dat een concept-publicatie eerst intern besproken moet kunnen worden. Deze bevoegdheid speelt in het heden. De kalendertijd doet ook zijn intrede, waar het de directie van het CPB (voortaan: D) en de ministers van EZ en BZK van nu zijn die de wetenschap breidelen. Het is het bevoegde gezag van heden dat haar argumenten aandraagt in de zitting van heden. Het is de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen om logica en integriteit van de wetenschap te bewaren, tijdloos, maar dan juist ook nu. Het recht zie ik daarbij als ondersteunend aan deze principes, en niet als ondersteunend aan machtsmisbruik en breidel. De CRvB zit natuurlijk in de positie van ‘wat men ook doet, het is goed’, maar referentie aan genoemde principes lijkt toch een zinvolle toets. Waar men ook zou kunnen denken aan een argument van verjaring, moet opgemerkt worden dat vertraging niet aan mijn kant gezocht moet worden.
(2) Algemeen belang De problematiek is van algemeen publiek en wetenschappelijk belang. Tegelijkertijd heeft D mijn positie aangetast en de kwestie tot een arbeidsrechtelijk conflict gereduceerd. Ik moet mij vanzelfsprekend op dit vlak verdedigen, want een aanval op mijn persoon doet schade aan mijn positie als wetenschapper - en de wetenschap als zodanig. Het CPB-werk wordt gedaan in een maatschappelijk spanningsveld. Zoals ook D officieel haar onafhankelijke positie beschermt, zo heeft ook de gewone wetenschapper een goede rechtspositie nodig. Deze verdient bescherming tegen beweringen die onbewezen blijven en tegen besluiten die niet de goede procedures in acht nemen of buiten de maat zijn. De redenering van de wetgever is duidelijk. Goede nieuwe ideeën kunnen in het begin op ongeloof stuiten, en wanneer er onvoldoende bescherming is, dan blijven beleidskansen onbenut. In 1989 werkte ik 7 jaar bij het CPB. Op 1 oktober ontving ik de normale dubbele periodiek conform het referentiepad, en omdat de beloningsdatum terugschoof van oktober naar maart, stelde mijn chef voor maart 1990 andermaal die dubbele periodiek voor. In december evenwel vertelde hij me dat ik er slechts 1 kreeg. De chef verwees hierbij naar de inhoud van de notitie 89/III/20 die ik in de tussentijd had geschreven. Dat was vreemd: want feitelijk werd een arbeidsrechtelijk middel gebruikt om de wetenschappelijke discussie te sturen. Ik heb directie en andere partijen gedurig gevraagd om onderzoek van deze kwestie van algemeen belang, en ik heb ook gevraagd om adequate bescherming van mijn positie als wetenschapper. Dat is mij steeds geweigerd. Ik sluit niet uit dat de opstelling van D is belast door verkeerde voorlichting vanuit chef en HAC over mijn persoon, maar de weigering blijft een feit. Ik noem:
(3) Getuigen en deskundigen Eerder heb ik rechtbank en CRvB verzocht getuigen en deskundigen op te roepen. Het zijn getuigen en deskundigen t.a.v. de situatie. Ik zou gaarne het misverstand willen vermijden dat het getuigen ‘voor’ mij zijn. Mijn verzoek is echter geweigerd. Dat is jammer, want getuigen en deskundigen zouden zich belast kunnen voelen indien ik hen zelf oproep. Evenwel, heden is de laatste juridische mogelijkheid om getuigen en deskundigen op te roepen, en ik zie me derhalve gedwongen om dit nu zelf te doen (bijlage 1). Door het verschil tussen kalendertijd en juridische en wetenschappelijke tijd doet het er niet zoveel toe op welk kalender-moment een getuigenis tot stand is gekomen. In bijlage 2 geef ik een aantal algemene vragen voor de getuigen en deskundigen. Vervolgens zijn er specifieke vragen per persoon (zie eerdere stukken). Het lijkt me ook nuttig om allen onder ede te horen. Een toelichting
is nuttig. Het is zinvol te memoreren dat D mijn integriteit (‘als zodanig’)
respecteert. Ik van mijn kant respecteer de integriteit van D en andere
betrokkenen. Wel zie ik dat regels worden bijgebogen naar een gewenst resultaat,
terwijl het erom zou moeten gaan om zuiverheid te betrachten. Ik houd nog
steeds rekening met de mogelijkheid dat het van de kant van D allemaal
een misverstand is geweest. Het kan goed zijn dat men door verkeerde informatie
op het verkeerde been is komen te staan. Maar men maakt het dan wel erg
complex, allemaal. Toen D de zaak doorgeleidde aan de juristen is een vat
geopend dat meestal weinig met wetenschap te maken blijkt te hebben. In
het verleden heb ik me wel eens geïntimideerd gevoeld door de juristerij
van EZ en BZK, maar dat is een gevoel dat men moet overwinnen omdat het
toch gaat om de integriteit van de wetenschap. Dat ik me uiteindelijk niet
wil laten intimideren wordt door de juristen van EZ en BZK nu gebruikt
als argument dat ik een ontslag onvermijdelijk heb gemaakt, en bovendien
aan eigen schuld heb te wijten ! Men maakt het hier wel erg bont. Om die
reden is ook een conclusie van kwade trouw mogelijk. Wegens dit risico
verzoek ik u de CPB-collega’s maar juist ook de juristen van EZ en BZK
onder ede te horen. Het gaat om het waarborgen van de integriteit van de
wetenschap en niet om het toewerken naar gewenste resulaten.
(4) Nieuwe feiten Inmiddels zijn 2 uitspraken van de CRvB opzij te zetten, dus zorgvuldigheid is vereist ! Zoals in de beroepschriften reeds eerder aangegeven, zijn er nieuwe feiten (in juridisch opzicht) om ontslag en beschuldiging van eigen toedoen en dergelijke te herzien.
Hier komt de wetenschappelijke integriteit het scherpst aan de orde. Het verzoek tot publicatiegang van een artikel werd in 1990 onontvankelijk verklaard, maar dit werd in 1993 vernietigd. Daarop werd besloten dat het artikel onvoldoende kwaliteit zou hebben. Maar, mijn punt is dat ik in deze publicatiegang eerst de mogelijkheid wil hebben tot een interne bespreking, voordat ik de definitieve versie voor publicatie vaststel. D kan nog geen uitspraak over de kwaliteit doen ! De CRvB zou kunnen besluiten dat interne discussie gehouden had moeten worden, maar dat dit niet meer relevant is omdat ik inmiddels ontslagen ben. Dat zou echter een dwaling zijn. Bij zo’n besluit (‘gedekt zijn van nietigheid’) botst men met de integriteit van de wetenschap. D claimt dat het CPB een wetenschappelijk instituut is. Zouden dit soort juridische constructies worden gebruikt waardoor de wetenschappelijke discussie onmogelijk wordt gemaakt, dan is men in strijd met de eigen pretenties.
Is het geen vreselijke conclusie dat indien enkele CPB-ers in 1989/90 de tijd hadden genomen om eens serieus met me te praten, dat de werkloosheid toen opgelost had kunnen worden (en deze zaak niet had bestaan) ? Ja, D stelt dat veel met me is gesproken, maar, men is over mijn functioneren gaan praten, en niet over de inhoud (en t.a.v. het functioneren luistert men slecht). Ja, men stelt dat ik goed kan programmeren, maar, ik zou niet kunnen denken ? Ik kan zinvol toelichten dat ik sinds de verplaatsing helemaal in een autistische omgeving ben beland. Communicatie tussen mij en D gaat schriftelijk, en zoals gezegd werd interne bespreking verboden. Nu ik ontslagen ben, praat geen wetenschapper met me. Presentaties op economische congressen leveren glazige ogen, want ik mag blijkbaar niet protesteren tegen de breidel van de wetenschap door D. Ik kan artikelen naar een redactie van een tijdschrift sturen, maar dan komt het meestal terug met commentaar dat weinig zinvol is. Het is bureaucratisch geschuif met papier, in plaats van dat iemand de telefoon pakt en gaat doorvragen. Wellicht denken redacties dat ik met anderen kan praten en aan het artikel kan schaven, maar dat is een misverstand. Ik zit op het kamertje apart. Ik heb gepubliceerd in de laatste 12 jaar, maar het zijn maar deelaspecten en doorkijkjes. Kijk, t.a.v. de werkloosheid zijn er minstens 100 facetten. Je moet iets weten van belastingen, van sociale zekerheid, van Public Choice, etcetera. Referees van tijdschriften zijn gangbaar echter specialistisch. Maar, indien je één facet al niet ziet, dan kan de rest al onzin lijken. Je kunt niet van een enkel artikel of een enkel boek verwachten dat daarin alle 100 facetten precies zo verwerkt zijn dat precies ook jouw eigen misverstand er altijd door wordt opgelost. Bij het Planbureau, daarentegen, wordt coördinatie gepleegd. Praten op het Planbureau en publicatie door het Planbureau ligt dan ook voor de hand. (6) Von Münchhausen t.a.v. de verplaatsing Eventueel zou de CRvB de redenering kunnen hebben dat destijds het ontslag is doorgelaten terwijl de Raad al wist dat de verplaatsing was vernietigd. Echter, de overweging was destijds dat EZ met de verplaatsing ook disciplinaire bedoelingen had. EZ had dan ook zo’n besluit moeten nemen, om mij in staat te stellen mij te kunnen verdedigen. Door dit niet te doen, doorbreekt EZ de redenering, en wordt mij wederom beroep onthouden. Wederom een inbreuk op het recht ! Mijn verzoek aan de CRvB is dit niet toe te staan en de gang van zaken andermaal te zien als détournement de pouvoir. Ik ben in april 1990 verplaatst, en D heeft deze verplaatsing gebruikt voor het ontslag. (7) Von Münchhausen t.a.v. de gevolgen van de verplaatsing Waar ik de iure niet verplaatst ben, en waar ik accepteer dat de reden voor de facto verplaatsing niet in mijn functioneren ligt, zijn er wel allerlei gevolgen. De minister van EZ stelt dat ik nu in april 1990 ben teruggeplaatst, maar doet nog niets met de besluiten die daarop volgen, zoals de verkorte beoordeling over 1990, de periodiek over 1990 en de tweede beloofde FPB en de bevordering. Deze vervolgbesluiten gaan nog steeds uit van die verplaatsing ! Er is ook iets, wat we misschien maar het ‘verplaatsingseffect’ moeten noemen. Het dossier bevat veel correspondentie tussen mij en directie. Het dossier is hier vertekenend t.a.v. de werksituatie, en ik verzoek u daar rekening mee te houden. De situatie was immers dat ik in de periode na de verplaatsing rechtstreeks onder D was geplaatst. Normaliter komt materiaal over het werkproces niet in een dossier voor arbeidsrechtelijke aspecten. Men heeft mondeling overleg met chef en collega’s, en zaken regelen zich. In mijn geval, ging de communicatie met D schriftelijk, en dat vertekent de zaak. Nu ik de iure niet-verplaatst ben, maar wel zo’n dossier bestaat dat gebaseerd is op de facto verplaatsing, is enige zorgvuldigheid nodig. Tegelijk speelde ook de kwestie van de wetenschappelijke integriteit - waar niets mee gebeurde door de opstelling van D en EZ (mr. Weck). Dat alles vergt enig begrip. Op zijn minst mag men van EZ verwachten dat een tweede FPB over die periode wordt opgemaakt - maar dat heeft men niet gedaan en mij zo de mogelijkheid van beroep onthouden. Relevant is ook mijn beperkte kennis van het arbeidsrecht. Dat was eigenlijk afwezig bij het ontstaan van het probleem in december 1989. In april 1990 vond ik een advocaat, die naar later bleek echter meer thuis was in het civiel arbeidsrecht. Op grond van die invalshoek leek D veel meer mogelijkheden tot ontslag te hebben. Gelukkig verdween die ontslagdreiging toen D besloot de uitkomst van de bezwarenprocedure af te wachten. Merk vervolgens op dat deze uitkomst van de bezwarenprocedure op geen enkele wijze een ontslag onderbouwt. Zie hiervoor mijn brieven aan D van april 1991 en februari 1994. Dat de verplaatsing ongedaan is gemaakt, heeft een groot aantal gevolgen.
Zo zou ik weer toegang tot het mainframe mogen hebben, en dergelijke. Mag
ik mijn analyse doorrekenen ? Voor het begrip van de analyse door de vakgenoten
zou dat relevant zijn. Maar, EZ doet alsof dat allemaal niet relevant zou
zijn.
(8) Von Münchhausen t.a.v. de FPB De FPB is te vernietigen, omdat EZ tot nu toe onzorgvuldig is geweest.
Men kan lezen dat ik daarin ook kritiek op het management uit. De HAC heeft in een brief van 1992-05-03 bevestigd dat hij de brief gezien heeft, en spreekt van "nogal diskwalificerende (om het netjes te zeggen) opmerkingen" over chef en hem. Het gaat mij echter om de zaak en niet om kritiek op personen - die brief is natuurlijk wel onder tijdsdruk geschreven en ik voelde mij door de gebeurtenissen overvallen, dus excuus voor de bewoordingen. Het was toen ook niet mijn bedoeling dat chef of HAC die brief zagen. In ieder geval: zeker toen de HAC de brief gezien had, ware het beter om hem niet als beoordelaar aan te wijzen. Ik ben geneigd de HAC in de kern als een degelijk persoon te beschouwen, en hij zal zijn best doen om onderscheid te maken tussen functioneren en mijn kritiek op het management, maar het is ook duidelijk dat hij de situatie verkeerd beoordeelt, en het blijft zorgvuldiger om bijv. de plv. HAC te vragen. En inderdaad, ik denk dat de FPB door deze gang van zaken beschadigd is, zie mijn beroepschrift. Voor de goede orde wijs ik ook op het feit dat in die periode het management van het CPB in het algemeen onderzocht is en dat men met managementstrainingen is begonnen (D-DC overleg van 2 maart 1989). Ik citeer uit enkele conclusies van het onderzoek (zie bijlage 5 voor deze pagina uit het onderzoek):
Ten aanzien van de situatie op de afdeling valt nog steeds voldoende te reconstrueren. D, EZ en BZK hebben nimmer iets gedaan met het punt van de multiculturele medewerkers. Bijlage 6 is een algemeen krantenartikel, en bevat een beeld van de problematiek - waar de huidige FPB dus geen rekening mee houdt. Of dit citaat, op p23 geciteerd in het proefschrift van David Pinto uit 1993 over allerlei beroepsgroepen: Er is ook mijn memo over het ‘technische pad 1990-2015’ in het kader van de lange termijn studie. In relatie hiermee, kan ik ook een interne projectie toevoegen (bijlage 7), van een andere afdeling, van de verwachte ontwikkeling van het aantal WAO-ers in de periode 1990-2000. Er werden zo’n miljoen WAO-ers voor rond 2000 verwacht. Vanzelfsprekend had deze kwestie ook de aandacht van D. Maar kan D zo afdingen op de zinvolheid van de ‘knelpunten notitie’. Waar de FPB in januari 1990 is vastgesteld, is er intern beroep geweest, en heb ik de directeur persoonlijk een aantal notities gegeven om nog eens te bekijken (met toelichting 1990-03-20). Dat leidde niet tot wijziging. Tijdens de zitting van de bezwarencommissie veranderde de chef de scores, en HAC en onderdirecteur luisterden zwijgend toe. Wellicht hebben zij diep meegedacht. Alleen, voorzover ik weet zijn die notities door de directeur gelezen en niet door de onderdirecteur. Een herziene FPB is dus nog steeds mogelijk. En het is nog steeds denkbaar dat HAC en directie toch een bevordering accepteren. (Ook wanneer D geschorst wordt en een interim-directie wordt ingesteld.) (PM. Waar ik alert ben op nieuwe feiten: wellicht zijn bijlagen 4, 5, 6 en 7 dat. Zij zijn geen nieuw feit voor mij, maar wellicht heeft het voor de Raad deze juridische betekenis, nu zij zo beschikbaar komen. Ik weet niet hoe dat werkt. Het heeft me in het verleden bijv. verbaasd dat ik via een document moest bewijzen dat wetenschappelijke medewerkers ‘artikelen op naam’ kunnen publiceren e.d. ! De wegen van de rechtspraak zijn wonderlijk. De FPB kan sowieso vernietigd worden, maar misschien kan het helpen hier ook naar nieuwe feiten te zoeken.) (PM. Waar D in april 1990 reeds schreef dat ik ‘voldoende functioneerde,
met kanttekeningen ten aanzien van het gedrag’, zou volgens de BBRA reeds
van bevordering sprake zijn. Zie TP&CPB p196.)
(9) Von Münchhausen t.a.v. het wachtgeld Is het ontslag aan eigen toedoen te wijten ? BZK stelt dat ik een keuze zou hebben gehad. Mijns inziens is dat niet zo. Ik ben aangesteld als wetenschapper, en mijn opstelling komt daaruit voort. Het vermoeden is dan dat de juristen bij BZK niet begrijpen wat wetenschap is. Op 11 maart 1992 zond BZK een brief aan mijn toenmalige raadsman mr. Lamme, kenmerk 161541, met als bijlagen de informatie die EZ aan BZK had verschaft. Dat bleken de brieven van EZ aan BZK van 1991-09-10 en 1991-11-02 te zijn, maar met name ook een notitie van D "Chronologie van de meningsverschillen tussen Cool en het CPB (oktober 1989 / maart 1991)" d.d. 20 april 1991. Zo ziet men maar hoe nuttig het is dat er een formele bezwarenprocedure is: want D had mij die ‘chronologie’ nog niet zelf toegezonden. D heeft bij het ontslag ook geen FPB opgemaakt: dat zou hoor en wederhoor hebben betekend - en dan had ik op deze ‘chronologie’ kunnen reageren. Mij is ook onduidelijk of deze ‘chronologie’ een rol heeft gespeeld bij de Beschikking Bij Voorraad van augustus 1991 (terwijl ik er niet van wist). In het bestuursrecht hoeft men niet op alles te reageren (terwijl het in het civiel recht zo schijnt te zijn dat alle beweringen van een partij staan tenzij weersproken door de ander). De CRvB kan dus zelf wel e.e.a. nagaan. Maar te constateren is dat men tot nu toe wel onzorgvuldig is geweest. Deze ‘chronologie’ staat vol met verkeerde voorstellingen van zaken en suggestief taalgebruik, en is beledigend ten opzichte van mijn integere opstelling in deze moeilijke situatie. Ik weet niet in hoeverre deze ‘chronologie’ een rol heeft gespeeld bij het eerdere behandeling van het ontslag bij de CRvB - want ik heb ook geen overzicht van welke onwaarheden de CRvB gelooft en welke niet. De ‘chronologie’ vermeldt bijvoorbeeld niet dat D een eigen beloningssysteem hanteerde dat afweek van het BBRA. Op zich heb ik daar geen probleem mee, maar het zorgt wel voor verwarring, en nu de kwestie door D zo formeel gespeeld wordt, en mij van alles in de schoenen wordt geschoven, dan is voor deze ‘chronologie’ toch ook wel zinvol dat opgemerkt wordt dat men zelf grote verwarring is gaan stichten. Er zijn in september 1989 en oktober 1989 twee korte beoordelingen. Pas in de tweede wordt het gedrag op de werkplek als minder beoordeeld - maar dat is door een misverstand omtrent de nieuwe collega X2. De tweede beoordeling is ook uitvoeriger omdat de gedachte aan de bevordering is opgekomen wegens de nieuw ingestelde ‘referentiepaden’. De ‘chronologie’ noemt dat allemaal niet. Van de verkorte beoordeling wordt in de ‘chronologie’ alleen het negatieve punt genoemd, en niet de positieve punten. Er wordt niet genoemd dat de chef voorstelde dat ik twee periodieken zou krijgen. De ‘beschrijving’ over de periode vóór 1989 is in strijd met de eerdere beoordelingen en het feit dat ik boven het referentiepad functioneerde, en juist loyaal meer computerwerk accepteerde in plaats van het ‘lezen en schrijven’ dat bij de FIF hoort. D gaat met terugwerkende kracht een slechte beoordeling geven, zonder feiten te noemen, en zonder hoor en wederhoor !! Begin oktober 1989, toen duidelijk was dat X2 goed functioneerde en in de afdeling zou blijven, is op verzoek van X1, C, en X2 werkoverleg opgestart. Dit heeft de situatie op de afdeling duidelijk verbeterd, zie de verslagen van 1989-10-19, 1989-10-26 en 1989-11-09. D heeft geprobeerd bij collega’s negatieve verklaringen over mijn gedrag te krijgen. Dat is niet gelukt. Dat geldt zeker voor de naaste collega’s op de afdeling. Vervolgens, bij de bezwarencommissie van EZ heeft de HAC naar collega X3 verwezen, doch, in aanwezigheid van X3’s chef is dit weerlegd. X3 zelf is niet door de commissie gehoord, terwijl D nog niet heeft erkend dat zij navraag heeft gedaan maar een andere reactie kreeg dan zij dacht te horen. Waar ik de facto wel ben verplaatst, houdt de ‘chronologie’ geen rekening met het bovengenoemde verplaatsingseffect.. De ‘chronologie’ meent dat herplaatsing binnen het CPB niet lukte door mijn opstelling. Terwijl het juist D is geweest die herplaatsing bemoeilijkte door veelvuldig mijn naam om te roepen in de omroepinstallatie samen met die van chef, HAC, onderdirecteur en personeelschef, zodat iedereen wist dat er ‘iets’ aan de hand was. Bovendien wist ik niet waarom ik verplaatst werd, dus wat moet ik tegen een nieuwe chef zeggen ? Dat de chef de situatie onwerkbaar noemde, daar was ik juist blij om, want het was een erkenning dat de aanpak van D niet werkte. Wellicht brak het inzicht door, dat vertrouwenwekkende maatregelen nodig waren. Merk op dat ik als wetenschapper tot de mening ben gekomen dat een parlementaire enquête nuttig is. Dat is een stap verder dan het eerdere advies in de concept-publicatie. Mijns inziens is de integriteit van de wetenschap in het geding. Dit inzicht ontbreekt geheel in de ‘chronologie’ zoals opgesteld door D. Mijn FIF vraagt mij te functioneren als wetenschapper. Als wetenschapper is die mening bij mij ontstaan, en ik kan mij er slechts naar gedragen. Bij de Beschikking Bij Voorraad (BBV) in augustus 1991 is nog sprake
geweest van de mogelijkheid van comparitie. Aanvankelijk ging ik daarmee
accoord. Ook de dag daarop. Maar na een tweede nacht slapen, ontdekte ik
dat ik geïntimideerd was geweest. Ik vind dit nog steeds een van de
wonderlijkste ervaringen in mijn leven: eerst het ene te vinden, en plots,
als een omgedraaid blad, het andere, en dan een paar dagen later weer terug
- bij zo iets wezenlijks. Een inburgeringscursus voor wie met rechtspraak
te maken krijgt lijkt nuttig. Maar nogmaals: ik ben niet ongeschikt voor
de functie van wetenschappelijk medewerker van het CPB, zoals ook D eigenlijk
erkent (op de BBV), en er is ook geen sprake van onverenigbaarheid van
karakters, want ik ben een goed wetenschapper, en wanneer we wetenschappelijke
procedures volgen komen we eruit.
(10) Opstel ‘Omzien in verwondering, en ook angst’ Toegankelijkheid en begrijpelijkheid zijn van belang. Voor deze zaak en het grotere publiek heb ik een toegankelijk opstel geschreven over de betekenis van deze breidel (bijlage 8). Voor het economisch aspect van de analyse is een cartoon van Jos Collignon uit 1992 (bijlage 9) vermakelijk, dat t.z.t. wellicht met toestemming aan het opstel kan worden toegevoegd. Ik zag grote consequenties in 1989, en die zijn ook gematerialiseerd in de feitelijke economische en sociale ontwikkelingen. Ten bewijze hiervan is er een stapel kopieën met de titel ‘Tropenjaren’ (bijlage 10). Dit geeft een beeld van algemene gebeurtenissen en eigen activiteiten. Persoonlijk vind ik het schrijnend dat D een analyse breidelt terwijl de economie in Oost-Europa instort, in Nederland de WAO-crisis uitbreekt en een parlementaire enquête van Buurmeijer wordt gehouden (naar de uitvoering i.p.v. de voorbereiding van het beleid), en dergelijke. In 1995 wordt gewaarschuwd voor nucleair terrorisme, met materiaal uit de USSR, waar sinds 11 september 2001 ook weer sprake van is met Osama bin Laden. (Bijlage 10 is mogelijk het meest relevant voor de CIR, maar wel in deze procedure !) Maar deze consequenties nemen nu ook een aparte vorm. CPB directeur
Zalm die breidelde, is nu kandidaat voor het premierschap. Een andere kandidaat
voor het premierschap, Ad Melkert, heeft kritiek op een ‘Bermuda driehoek’
rond het CPB uit de periode van Zalm en de ‘WAO crisis’ van 1991. Zie verder
het opstel. Ergo: zorgvuldigheid is vereist !
(11) Nieuw feit omtrent directeur Zalm Er is nog een ander nieuw feit gebleken. Dit benodigt eerst een toelichting. In het informatiebulletin "Mededelingen voor alle medewerkers van het Centraal Planbureau" van 11 januari 1988 (bijlage 11) wordt genoemd dat Zalm in dienst treedt als onderdirecteur en dat onderdirecteur Frijns uit dienst treedt. Elf maanden later, in verband met het vertrek van directeur De Ridder, verspreidt de dienstcommissie (DC) op 5 december 1988 een ‘concept profielschets voor de directeur’ (bijlage 12). De DC voegt ook deze opmerking toe: Van belang is dan dat ik rond 1996 stukken kreeg van A.C. de Goederen over de behandeling van de analyse van CPB-collega X4 eind 1987 door toenmalig AEP directeur Zalm (bijlage 13). Uit deze stukken blijkt een grote vooringenomenheid. In genoemde bijlage 11 wordt X4 nog benoemd tot plv. hoofd van HA IV, maar niet lang na de komst van Zalm vertrekt hij naar Brussel. Heeft dat met de vooringenomenheid te maken ? Een onderzoek naar vooringenomenheid is natuurlijk maar beperkt doenlijk. Wetenschappelijk gezien is de beste oplossing dat ik op het CPB wordt teruggeplaatst, dat ik de analyse mag bespreken en dat ik dan een voorstel kan doen tot daadwerkelijke publicatie al dan niet met doorrekenen voorafgaand of daaropvolgend. Dan zal het wetenschappelijk forum wel oordelen. Zo’n oordeel richt zich natuurlijk naar de kwaliteit, mensen hoeven het niet inhoudelijk met me eens te zijn. Aldus verzoek ik de CRvB om dit te besluiten. Eventueel start dan het parlement alsnog een parlementaire enquête op, indien het parlement wil nagaan wat de gevolgen zijn van bepaalde procedures rondom het CPB (zoals die van de benoeming van de directie). Eventueel kan dan nog meer blijken over de vooringenomenheid. Maar zulks is aan het parlement, hoewel wetenschappers daartoe kunnen adviseren. Overigens: in de ‘concept profielschets voor de directeur’ van de DC van 1988-12-05 staat nog: (12) Schadevergoeding In het kader van de verplaatsing (rechtbank 98 / 2424) heeft mijn toenmalige advocaat ook het punt van een schadevergoeding aangeroerd. Ikzelf heb t.a.v. dit punt een terughoudende opstelling, daar het mij vooral gaat om de integriteit van de wetenschap. In de brief aan minister Wijers van 16 juli 1995 heb ik wel opgemerkt: Ter besluit We leven in een complexe maatschappij, en misverstanden zijn licht geboren.
Het is goed dat er externe toetsing is op de procedures. Ik ga ervan uit
dat de kwestie op ontspannen wijze en in gemoedelijke sfeer en in goed
vertrouwen besproken kan worden, maar wel met de geesten scherp en gericht
op het recht. Te bewaken is dat de procedures goed worden gevolgd en dat
de wetenschap tot haar recht kan komen.
Hoogachtend,
Thomas Cool
Bijlage 1: Getuigen en deskundigen Bijlage 2: Algemene vragen voor getuigen en deskundigen Bijlage 3: H. Tjeenk Willink in de Eerste Kamer (1991-04-23) Bijlage 4: Th. Cool, brief aan Den Hartog, 18 december 1989 Bijlage 5: Laatste pagina van het personeelsonderzoek "Zitten chef en medewerker op één lijn ?", door een onderzoeker in opdracht van de directie, 1989 Bijlage 6: W. Tinnemans, "Lessen in begrip", 1994-04-01, Intermediair 30e jrg, no 13, 47 Bijlage 7: CPB interne projectie WAO 1990-2000 Bijlage 8: Th. Cool, "Omzien in verwondering, en ook angst", december 2001 (Word for Windows) Bijlage 9: Cartoon Jos Collignon, de Volkskrant 16 oktober 1992 Bijlage 10: Bundel kopieën met titel ‘Tropenjaren’ Bijlage 11: "Mededelingen voor alle medewerkers van het Centraal Planbureau" van 11 januari 1988 Bijlage 12: DC, 5 december 1988, Aan alle medewerkers, "concept profielschets" voor de nieuwe directeur Bijlage 13: De volgende brieven zijn reeds beschikbaar als bijlage bij mijn brief van 14 november 1997 aan de bezwarencommissie EZ, inzake de weigering tot een besluit inzake de verplaatsing (en rechtbank 98 / 2424), maar voeg ik voor de zekerheid maar weer bij.
Bijlage 1: Getuigen en deskundigen
Prof. dr. R.D. Gill komt vrijwillig, de anderen hebben een aangetekend schrijven ontvangen. Helaas is mij het adres van (... een collega ....) onbekend. Het voorstel is getuigen en deskundigen ook in deze volgorde te horen over enkele algemene punten, en vervolgens wederom bij specifieke punten. Collega’s zijn getuigen van de situatie, en geen getuigen voor
mij. Het betreft hier ook juist getuigen in de hiërarchieke lijn.
Bijlage 2: Algemene vragen voor getuigen en deskundigen
(Zie ook het boek van Passenier over de geschiedenis van het CPB.) Wat vindt men ervan dat D doet alsof het oneigenlijk is dat Cool daarover schrijft ? In EZ-journaal 1995-05-27 p3 stelt Don: "Er is geen sprake van een monopolie." In EZ-journaal 1995-10-14 p5 stelt Don: "Weigeren zou, gezien onze monopolie-positie, machtsmisbruik zijn." Don zal wel verkeerd geciteerd zijn, maar wat is het nu ? In EZ-journaal 1995-10-14 p1, is er een verslag van een discussie met Don. Van Ewijk: "Er moet wat meer afstand tot Den Haag komen." Ook stelde hij voor om de concurrentie te zoeken door voor 50% te privatiseren. Don vond dat commercieel onderzoek juist de onafhankelijkheid zou aantasten. "Dat zie je gebeuren bij andere onderzoeksinstituten." Kan Van Ewijk aangeven of hij door de praktijk anders over de kwestie is gaan nadenken. Zou over een inhoudelijk verschil van inzicht niet gepraat moeten kunnen worden ? Was het niet zinvol geweest dat Cool’s analyse, vanuit de praktijk, in 1991 gepubliceerd was geweest, zodanig dat Don en Van Ewijk niet die onzin uit 1995 hadden verkondigd ? |