In het algemeen evenwichtsmodel van het CPB "MIMIC" leidt een verhoging van de marginale belastingtarieven ceteris paribus tot een toename van de werkgelegenheid. (1) MIMIC is een product van gestage en nauwlettende arbeid, en het spreekt dat een dergelijk belangrijk effect niet ondoordacht is opgenomen. (2) Het effect is overigens bekend van het loononderhandelingsmodel dat medio jaren ‘80 opkwam, en dus geen geheel nieuwe issue. (3)
Bovenberg, De Mooij en Van der Ploeg hebben MIMIC’s modelering becritiseerd danwel geproblematiseerd. (4) Hierop heeft Graafland van het CPB geantwoord, en het lijkt dat een van de drie critici zijn mening heeft herzien (zie onder). (5)
Het is een belangrijke kwestie, en er zijn nog niet voldoende poppetjes ‘om’. Er is dus aanleiding om de kwestie almaar duidelijker te maken. Het navolgende vertaalt enkele argumenten voor een Nederlandstalig publiek. (6)
De oorspronkelijke kritiek (ESB april op.cit.) luidt:
Blijkbaar heeft zich in de bloedstroom van vele collega-economen een dogma ten aanzien van de marginale tarieven genesteld waaraan ze maar heel moeilijk kunnen ontkomen. Dat we op psychologisch terrein komen, blijkt ook uit het feit dat vaak de term "intuïtie" gebruikt wordt. Zo stellen de critici van MIMIC in april: "Deze uitkomsten gaan in tegen de intuïtie van veel economen." Een uitweg uit het nutteloos gesteggel over conflicterende intuïties is het formuleren van intersubjectief toetsbare modellen. Aardig genoeg, kan dan blijken dat wat velen hun "intuïtie" noemen, een 19e eeuws Marshalliaans model voor de arbeidsmarkt is.
Het Britse tijdschrift The Economist gaf op 26 februari 1994 het volgende model voor de invloed van de wig, welk model genoemde "intuïties" correct weergeeft. Het is een comparatief statisch model met homogene en flexibele vraag- en aanbodcurven voor arbeid. Figuur 1 geeft op de staande as de lonen ("wages") en op de liggende as de bijbehorende arbeidsvariabelen ("employment"). S staat voor het aanbod van arbeid ("supply") en D staat voor de vraag naar arbeid door werkgevers ("demand"). De marginale tarieven spelen een rol bij de afleiding van de curven.
In dit Marshalliaans model wordt het oorspronkelijk evenwicht bereikt in het snijpunt van de S en D curven, bij loon w* en werkgelegenheid E*. Een loonbelasting brengt werknemers ertoe een hoger loon te vragen, en de aanbodscurve schuift omhoog naar S1. Werkgeverspremies brengen werkgevers ertoe een lager loon te bieden, en de vraagcurve schuift omlaag naar D1. Het nieuwe evenwicht van S1 en D1 is E < E* waar werkgevers bruto w1 > w* betalen en werknemers netto w2 < w* ontvangen.
Dit model heeft drie duidelijke bezwaren.
De lezer wordt aangeraden hoofdstuk 2 van The General Theory nog eens in dit licht te lezen. (8) The General Theory is (in mijn lezing) een poging om, waar de "klassieken" weliswaar dynamische praatjes hadden maar feitelijk toch statische modellen hanteerden, serieus werk van de dynamica te maken. (9) Waar het in het licht van het huidige argument overigens niet uitmaakt of een reële loonkorting door belastingen of prijzen komt, schrijft Keynes:
Standaard afleidingen ten aanzien van het effect van de marginale tarieven
gebruiken de officiële tarieven uit de belastingtabellen. Dat doet
ook MIMIC. In mijn analyse blijkt het verstandig ook de jaarlijkse veranderingen
mee te nemen. (10) Geringe jaarlijkse wijzigingen
blijken over een langere termijn een belangrijk cumulatief effect te hebben.
Ik spreek hier uit ervaring met de lange termijn projecties welke ik op
het CPB maakte. (11)
Het effect van jaarlijkse wijzigingen laat zich voor een groter publiek het best met cijfers illustreren. Bij een inkomen van 40 duizend, een voet van 20 duizend en een tarief van 50% betaalt men bijvoorbeeld gemiddeld 25%. Bij een inkomen van 100 duizend is dit gemiddeld 40% belasting. Neem de situatie dat de tarieven met de inkomens meegroeien. Bij een inkomensgroei met 5% stijgt de voet dan met 1000 gulden. Wie 100 duizend verdient, krijgt er 5000 bij, en betaalt daarover maar 40% (want 50% over (5000 minus 1000)). Kortom, wanneer de belastingen met de inkomens meegroeien, is ieders feitelijke (dynamische) marginale tarief gelijk aan zijn gemiddelde tarief. Dat is dus heel wat anders en genuanceerder dan het officiële tarief (van 50%).
Deze analyse legt dus andermaal nadruk op het feit dat de marginale berekening richtinggevend is. Alleen, de marginale wordt beter berekend. Hoe mensen precies op tarieven en wijzigingen reageren is overigens een micro-psychologische kwestie. Voor de modelering van de nationale economie zijn vooralsnog de schattingen van MIMIC richtinggevend, en acht ik het verstandig aanvullend rekening te houden met de invloed van de dynamische marginaal en de consistentie op langere termijn.
De kwestie die hier besproken is, is cruciaal voor het functioneren van de (nationale) economie. Het beleid van de laatste twintig jaar blijkt dramatisch verkeerd. De statutaire marginale tarieven werden over de hele wereld verlaagd, gefinancierd met oplopende staatsschulden, en daarmee werd de werkloosheid welbeschouwd bevorderd in plaats van bestreden. Dat verlaging van de marginale tarieven de facto juist niet de werkgelegenheid bevorderde, m.a.w. dat het beleid niet bleek te werken, zou mensen toch aan het denken moeten zetten.
Er is hier een didactisch probleem. Bijvoorbeeld de Oort operatie in 1990 bevorderde de werkgelegenheid omdat de gemiddelde tarieven daalden. De verlaging van de marginale tarieven had een nadelig effect, dat echter gering was en wegviel tegen het andere. (Althans volgens MIMIC, zie het proefschrift van Gelauff.) Het grote publiek staarde zich blind op de verlaging van de marginale tarieven en de werkgelegenheidsgroei. Men zag wat men wilde zien zonder verder te kijken. Teveel mensen weten van de hoed noch de rand. Het is dan aan economen de argumenten goed te wegen en helder over het voetlicht te brengen.
De critici van MIMIC schrijven in het "naschrift" op. cit.:
Een maand na deze ‘zielsuiting’ schrijft Rick van der Ploeg diametraal anders:
Inmiddels is er een minister van Financiën die als co-promotor het proefschrift van Gelauff begeleid heeft en die aan de wieg van MIMIC heeft gestaan. Ook deze omstandigheid kan helpen om themas als "belastingen" en "arbeidsmarkt" bij elkaar te brengen die nog teveel door eigen subculturen gescheiden zijn.
Overigens heb ik in 1989/90 geconcludeerd dat de discussie zo hopeloos stroperig is dat die wel tien jaar kon duren, en dat een parlementaire enquête naar de voorbereiding van het economisch beleid en in het bijzonder naar de rol van het CPB alles zeer kon versnellen. (14) We zouden er nog steeds vijf tot zes jaar mee winnen. Dit is vanzelfsprekend onder redelijke aannames. Er bestaat nog altijd het risico dat we moeten aftellen tot Sint Juttemis, en dat (politiek opportune) dwangsituaties (bijv. rond de overheidsbegroting) een klimaat scheppen (zoals in het verleden) waarin open discussie überhaupt onmogelijk is.
Op 3 november 1994 schrijft een ESB redacteur:
Een discussiebijdrage in ESB is een reactie op een eerder gepubliceerd artikel, die nieuwe argumenten aandraagt waarmee de conclusie van het ‘bediscussieerde’ artikel verworpen wordt. Over het ‘Robin Hood’-beleid is in ESB al enkele malen geschreven. Hierbij zijn vele argumenten pro en contra het voor het voetlicht [sic] gekomen, waarbij ook kritiek is geuit op de benadering van het CPB. Uit uw artikel wordt niet duidelijk welke nieuwe overwegingen u aan de discussie toevoegt, en ook niet dat u tot een wezenlijk andere conclusie komt dan eerder gepubliceerd."