| Belastingplan is weinig rechtvaardig
NRC 18 September 1999
De bewindslieden Zalm en Vermeend van Financiën hebben
met de presentatie van hun nieuwe belastingplan euforische reacties uitgelokt.
Toch is de constatering dat (bijna) iedereen er op vooruit gaat, weinig
schokkend mede gezien het bedrag van vijf miljard gulden dat voor de operatie
is uitgetrokken.
Wie verder kijkt dan inkomensplaatjes en de principes
van het nieuwe stelsel beziet, kan niet anders concluderen dan dat het
voorgestelde systeem onnodig ingewikkeld en weinig rechtvaardig is. Het
belangrijkste gemis ervan is dat het draagkrachtbeginsel wordt losgelaten.
Het draagkrachtbeginsel is echter geen ouderwets en overleefd principe
maar een beginsel dat het waard is ook de komende eeuw te overleven.
Een van de verworvenheden van de fiscale beschaving van
de laatste eeuw is de belastingheffing van loon- en inkomstenbelasting
op basis van het draagkrachtbeginsel. Daarentegen kan een systeem met verschillende
tarieven voor verschillende soorten inkomen, met reële inkomensmeting
náást forfaitaire inkomensvaststelling en geen verliesverrekening
over de inkomensboxgrens heen, de term draagkrachtheffing niet serieus
meer waarmaken. Qua fiscale beschaving zijn we terug in de 19e eeuw, toen
ook met ongelijksoortige heffingen werd gewerkt.
Nu is het draagkrachtbeginsel niet van smetten vrij. Het
is vaak misbruikt voor politieke doeleinden, zoals de nivellering in de
jaren zeventig. Verschillende bewindsleden hebben in dat licht gemeend
om wetenschappelijke inzichten voor de politieke kar te kunnen spannen.
Dat is in wezen onmogelijk omdat wetenschap geen objectief uitsluitsel
kan geven omtrent de gewenste mate van progressie (of degressie)
van een op bet draagkrachtbeginsel gebaseerd belastingtarief. Wel kan worden
aangegeven wat op basis van dit beginsel niet kan.
Zo kan worden vastgesteld dat elke (reële) gulden
inkomen dezelfde koopkracht verschaft en dus in principe naar hetzelfde
tarief belast moet worden. Dat principe wordt losgelaten met de zogenoemde
vermogensrendementsheffing van dertig procent. Waar het inkomen uit de
zogeheten box 1 (inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming) onderworpen
blijft aan een progressief tarief dat oploopt tot maximaal 52 procent,
wordt het inkomen uit vermogen tegen een vast, en laag, tarief belast.
Het is aan geen weldenkend mens voor rechtvaardig te verkopen dat inkomsten
waar men voor heeft moeten werken veel hoger worden belast dan ‘passief’
inkomen zoals rente-inkomsten. Uit een enquête die het NIPO een paar
jaar geleden hield kwam overigens naar voren dat de meeste burgers inkomen
dat met arbeid is vetdiend eerder lager belast zouden willen zien
dan vermogensinkomsten. De wetgever stelt nu precies het tegenovergestelde
voor.
De vermogensrendementsheffing is om verschillende redenen
een vreemd en onrechtvaardig element in het nieuwe systeem. Allereerst
wordt de heffingsgrondslag (waarover men belasting betaalt) niet juist
bepaald. Men wordt niet belast voor het werkelijk genoten inkomen, maar
voor een forfaitair inkomen van 4 procent per jaar van het belegde
vermogen. Dat forfaitaire inkomen zal hooguit toevallig overeenkomen met
bet werkelijk genoten inkomen.
Kan het kabinet het vervolgens aan mensen, die bijvoorbeeld
een verlies op hun beleggingen maken, uitleggen dat zij toch belast worden
voor hun niet genoten inkomsten uit vermogen? En kunnen Zalm en Vermeend
een werknemer uitleggen dat zijn inkomsten uit arbeid tot op de gulden
nauwkeurig moeten worden gemeten en belast, maar dat we bij bet vermogensrendement
ineens schattenderwijs (en dus als regel te hoog of te laag) het inkomen
bepalen? Hier wordt met twee maten binnen één wet gemeten.
Met de relatief soepele belastingheffing van vermogen
wordt in wezen gezwicht voor belastingontwijking en -fraude. Het lijkt
erop dat fiscale emigratie en belastingvlucht lonen: men krijgt er op termijn
een soepele fiscale behandeling voor terug. Voor de belastingmoraal is
dit een allerminst gunstig signaal. Een overheid die zich serieus bekommert
om rechtvaardigheid moet binnen een belastingwet dezelfde uitgangspunten
hanteren. Men kiest consequent voor bet progressief belasten van al
het inkomen of men kiest consequent voor de vlaktaks, een gelijke behandeling
van het gehele inkomen (dus inclusief vermogensmutaties). Politiek ongewenste
(denivellerende) effecten kunnen binnen een dergelijk vlaktakssysteem eenvoudig
worden voorkomen met de invoering van heffingskortingen in plaats van belastingvrije
sommen en bruto loonsverlaging voor veelverdienende werknemers.
De vlaktaks is rechtvaardiger, transparanter en leidt
tot minder belastingarbitrage (zeker als het tarief gelijk zou zijn aan
dat van de vennootschapsbelasting, namelijk 35 procent). Ook zal
de kapitaal- en arbeidsmarkt beter functioneren. De rechtvaardigheid van
zo’n algemene vlaktaks dient ook te worden bezien in bet licht van het
feit dat de progressie in de huidige tarieven op grote schaal is afgewenteld
en daarom geen reële maar slechts een optische progressie is.
Prof dr. J.A.G. van der Geld is hoogleraar belastingrecht
aan de Katholieke Universiteit Brabant. Dit artikel kwam tot stand in samenwerking
met zijn collega-hoogleraren G. Dietvorst, P. Essers, R.Happé en
A. Rijkers. |